Zelfingenomen eigendunk kleurt op nationaal niveau de relatie van Nederland met Turkije
In opinie door Froukje Santing op 17-02-2012 | 17:08
Tekst: Froukje Santing
Wij zijn moderner, rationeler, meer seculier, ontwikkelder, verlichter dan ‘zij’, de herkomstlanden van de grootste groepen migranten in Nederland: Turkije en Marokko. Kolonialisme in een nieuw jasje. Discriminatie niet op basis van etniciteit maar op basis van religie – en daardoor veel minder grijpbaar en zichtbaar en dus moeilijk te bestrijden – maar niet minder verwerpelijk. Dat schrijft Froukje Santing,
Cornelis Haga leverde een belangrijke bijdrage aan de bloei van de Republiek der Nederlanden gedurende de Gouden Eeuw. Hij formaliseerde de diplomatieke, culturele en handelsbetrekkingen tussen Nederland en Turkije. In 1612, precies vier eeuwen geleden, werd hij ambassadeur in Constantinopel (het huidige Istanbul), het hart van het Ottomaanse Rijk. Hij stichtte er consulaten en bewerkstelligde de vrijlating van christenslaven, zo vertelt een biografie die in de zomer bij Uitgeverij Boom over Cornelis Haga zal verschijnen.
Dankzij wegbereiders als Cornelis Haga kon Nederland in de zeventiende eeuw uitgroeien tot een van de machtigste handelsnaties ter wereld, aldus de wervende tekst voor het boek op de site van de uitgever. Maar wat me vooral trof was de ondertitel van deze biografie. Haga wordt als pionier en diplomaat in Istanbul getypeerd.
Het woordje pionier speelt, naast die van diplomaat, volgens mij ook een belangrijke rol in de recente geschiedenis van Turkije en Nederland. Pioniers gingen en gaan vanuit Nederland naar Turkije om er ondernemingen te stichten, maar het zijn evenzeer de pioniers van het platteland van Turkije die in de zestiger en zeventiger jaren de onderkant van de arbeidsmarkt in Nederland kwamen versterken. Mannen en vrouwen die het lef en de energie hadden om huis en haard te verlaten, in de hoop hun kinderen een beter toekomst te kunnen geven.
Vaak bekruipt me de afgelopen jaren het gevoel dat we opnieuw in de geest van de gouden eeuw gevangen zitten. De handelsrelatie staat voorop. Er moet wat aan elkaar verdiend worden, meent het Nederlandse ministerie van buitenlandse zaken, dat economische betrekkingen tot het speerpunt van de Nederlandse diplomatie heeft verheven. Met dat geld verdienen is helemaal niets mis, nu niet en toen niet, als dat maar met respect voor de ander gebeurd.
Maar wat zie je aan de viering van die vier eeuwen van betrekkingen tussen Nederland en Turkije, die dit jaar plaatsvind in beide landen. Het is feest, maar welk feestje vieren we eigenlijk? Wilders en consorten vinden het geen feestje waard. Minister van buitenlandse zaken, Uri Rosenthal, wringt zich in bochten om de ellenlange tenen van Wilders te ontwijken en tegelijkertijd de relatie met Ankara glad te strijken.
Het is een ongemakkelijk schouwspel dat ingestoken wordt door westerse superioriteit, dat door partijen als de PVV van Wilders wordt geëxploiteerd en door de coalitiepartners en anderen onvoldoende wordt tegengesproken. Het weerspiegelt het idee dat de rijken van de wereld nog steeds de dienst uitmaken. En dat diplomatie, na prostitutie het oudste beroep in de wereld, een stijve wals is tussen staten, zoals de invloedrijke Amerikaanse beleidsadviseur Parag Khanna, donderdag in de Volkskrant zegt. Terwijl de daadwerkelijke relatie tussen Nederland en Turkije wordt gevormd door personen, bedrijven, organisaties en wat zich al niet meer in dat krachtenveld bevind. Door u, wij.
Het doet me terugdenken aan een eigen ervaring in de beginjaren tachtig, toen ik net in Turkije was neergestreken. Ik maakte op een akelige manier kennis met deze Nederlandse tunnelvisie. In juli 1984 schreef ik een Hollands Dagboek voor nrc Handelsblad – in een serie over Nederlanders die in het buitenland wonen. Ik verhaalde daarin over mijn toenmalige leven in Kuşadası, aan de westkust
van Turkije. Maar ook over mijn perikelen met de mensen van de Nederlandse ambassade in Ankara. Zij toonden zich niet alleen verheven boven de Turkse mensen die noodgedwongen om een visum bij hen kwamen vragen, maar ook boven alle Nederlanders die met een Turk of Turkse zijn getrouwd.
Ik beschreef hoe wij in 1981, nog voordat ik mij in Turkije vestigde, een visum aanvroegen om mijn latere echtgenoot én zakenman voor een vakantie naar Nederland te halen. Ze probeerden ons via de telefoon af te bluffen met de uitspraak dat het beleid van de Nederlandse overheid erop was gericht dat zo weinig mogelijk Nederlandse vrouwen met Turkse mannen zouden trouwen. Ook toen we ons in de winter van 1983, nadat we waren gehuwd en in Turkije waren gaan wonen, opnieuw bij hen vervoegden, kregen we het gevoel als zwendelaars te worden gezien. Ze twijfelden er niet aan of de geplande vakantie in Nederland fungeerde als springplank om ons er definitief te vestigen.
Vanaf dat moment hebben we ons heil bij de Belgische consul in Izmir gezocht, die ons wel op ons woord geloofde en een Beneluxvisum verschafte. In het voorjaar van 1984 probeerde ik mijn onvrede hierover tegenover de Nederlandse visaconsul in Ankara te verwoorden. Ik stuitte opnieuw op een muur van arrogantie: had je maar niet zo dom moeten zijn om met een Turk te trouwen. Ik behoorde tot een gevaarlijke groep van vrouwen die het weleens in hun hoofd zouden kunnen halen om zich met hun Turkse man in Nederland te vestigen.
Ik schreef tot slot in het Hollands Dagboek voor nrc Handelsblad dat ik van een regering die niet weet hoe ze haar visitekaartje in het buitenland moet afgeven, niet verwacht dat ze in staat is een minderhedenbeleid te ontwikkelen dat uiteindelijk tot gevolg heeft dat buitenlanders niet óók als mensen maar als gelijkwaardige mensen worden behandeld.
Stilletjes hoopte ik dat de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Hans
van den Broek (cda), mij voor een gesprek zou uitnodigen. Kort na het verschijnen van het Hollands Dagboek ging in mijn kantoortje in Kuşadası daadwerkelijk de telefoon. Ik sprak met de secretaris van de minister, die vroeg of ik deze zomer nog naar Nederland kwam. Ik antwoordde bevestigend, waarop hij liet weten dat Van den Broek mij graag zou ontvangen op zijn werkkamer op het Haagse ministerie. Op een ochtend, als ik het wel heb in augustus 1984, schudde de minister mij de hand. Hij was bedroefd, begreep ik, dat ik mij niet rechtstreeks tot hem had gewend, maar in een publicatie in nrc Handelsblad mijn ongenoegen over de denigrerende visumafgifte had geuit. Hij ervoer dat als een smet op de Nederlandse diplomatieke dienst.
Ik op mijn beurt ervoer onze ontmoeting als een zondagsritueel uit mijn jeugd. Alsof de dominee mij vanaf de kansel toesprak en vertelde wat geoorloofd was en wat niet. Tot slot adviseerde de minister mij dat ik een visumaanvraag voor mijn Turkse man in het vervolg vergezeld zou kunnen laten gaan van een schriftelijke uitnodiging van mijn moeder. Zo kon ze officieel laten weten dat haar Turkse schoonzoon welkom was in Nederland. Ik vroeg de minister of zijn moeder als ze jarig was zijn vrouw ook expliciet uitnodigde voor haar feestje? De minister keek mij aan en ik keek naar hem.
Ik zei dat ik zijn advies onacceptabel vond en dat wij ons ook in de toekomst tot de Belgische consul in Izmir zouden blijven wenden voor een visum. Achteraf kreeg de kwestie intern een vervelend staartje, begreep ik van de toenmalige onderwijsattaché in Ankara. De Nederlandse visaconsul werd naar Sofia overgeplaatst en de medewerkers van zowel de ambassade in Ankara als de consulaten en ereconsulaten in de rest van Turkije werden voor mij gewaarschuwd. De kwestie zat ook mij niet lekker. Enerzijds was ik journalist. Ik had belang bij goede betrekkingen met de diplomatieke staf van de ambassade van mijn eigen land. Ik moest hen soms om commentaar vragen of hen terug kunnen vallen als bijvoorbeeld een minister vanuit Nederland naar Turkije kwam. Anderzijds stak het mij dat er kennelijk zo veel wantrouwen was. Op de sinterklaasfeesten voor de kinderen en gedurende recepties ter gelegenheid van 30 april konden Nederlanders en hun Turkse partners via de voordeur de residentie van de Nederlandse ambassadeur binnen, maar als ze met hun Turkse partner naar Nederland op vakantie wilden werden ze plotsklaps als zwendelaars gezien.
Ik heb heel wat wodka gedronken met de nieuwe Nederlandse ambassadeur in Ankara om de visumkwestie tot een oplossing te brengen, maar het duurde tot de komst van de topdiplomaat Ben Bot in 1986, de latere minister van Buitenlandse Zaken, voordat ik weer echt on speaking terms was met de ambassade.
Daarna vervoegde mijn Turkse man zich weer aan het loket in de Turkse hoofdstad als hij een visum nodig had. Maar hij bleef het gevoel houden dat hij werd vernederd. Dat was een van de belangrijkste redenen dat hij in 1999 aanvankelijk vijandig stond tegenover mijn terugkeer naar Nederland, samen met onze dertienjarige dochter. Wij waren inmiddels al weer geruime tijd gescheiden en hij bleef in Turkije. ‘Wat gaat er gebeuren’, sprak hij angstig, ‘als zij bijvoorbeeld ziek wordt en ik haar graag snel
wil bezoeken. Het krijgen van een visum voor Nederland duurt een eeuwigheid!’
Een tweede voorbeeld van die ongebreidelde Westerse superioriteit waarmee vanuit Nederland naar Turkije wordt gekeken is van recentere datum. Eind 2004 moest door de Europese Unie (eu) worden besloten of de toetredingsonderhandelingen met Turkije, dat al vanaf 1963 kandidaat-lid is, zouden kunnen beginnen. Het idee van de redactie van nrc Handelsblad , waar ik toen werkte, was om ter gelegenheid daarvan een stuk te maken over de vrees dat er een massale trek vanuit Turkije op gang zou komen als het land binnen Europa werd geaccepteerd. Vrij verkeer van goederen, was de algemene gedachte in Europa, was belangrijk. Vrij verkeer van mensen vanuit dit omvangrijke land met een toen nog behoorlijk haperende economie was van een andere orde. Ik opperde: het ontgaat de politiek en de overheid dat er de laatste jaren een omgekeerde ontwikkeling gaande is. Steeds meer capabele allochtonen van Turkse origine willen weg uit Nederland. Laten we daar een verhaal over maken.
Je wilt in een land wonen waar je geaccepteerd wordt, zeggen ook zij als ik hen aanspreek op de plannen om terug te keren naar het land van hun ouders. Aanvankelijk heb ik er weinig fiducie in. Hebben hun ouders ook niet lange tijd volgehouden dat ze slechts tijdelijk in Nederland waren? Uiteindelijk zouden ze terugkeren naar hun geboortestreek, maar het gebeurde zelden. Was dit niet eenzelfde soort droom?
De tweede generatie Turken was flink op weg om zich definitief in Nederland te nestelen, zegt Erol Poyraz. Hij is mede-eigenaar van het adviesbureau CrossNotions en de toenmalige directeur van het Trade & Investment Center (tic) Turkije, een initiatief van het Rotterdamse Havenbedrijf, de Kamer van Koophandel en de Nederlands-Turkse Business Association (Netuba). ‘Ze voelden zich geaccepteerd
als Turkse Nederlander of Nederlandse Turk. Maar de afgelopen jaren zijn ze teleurgesteld geraakt. Ze ervaren dat ze niet langer nuttig zijn. Dat ze alles verkeerd doen.’
Volgens Hayrettin Özçinar speelt ook de discussie over de dubbele nationaliteit een belangrijke rol. ‘Alleen als ik volledig voor het Nederlanderschap kies, word ik dus geaccepteerd.’ Hij kwam op zijn vierde naar Nederland en studeerde informatica aan de tu in Delft. Sinds 2001 heeft hij een eigen automatiseringsbedrijf. ‘Allochtonen van de eerste generatie klaagden wel, maar ze accepteerden dat ze geen succes adden. De tweede generatie met een goede opleiding wenst niet langer gekrenkt te worden. Ze komen er langzamerhand achter dat ze altijd als migrant zullen worden aangemerkt, hoelang ze hier ook wonen.’
Özçinar zegt dat hij zich de laatste tijd steeds meer buitengesloten voelt in Nederland. Hij hoopt binnen twee jaar een filiaal van zijn bedrijf in Turkije op te zetten, in de verwachting dat hij vrij snel daarna met zijn vrouw en twee kinderen naar Turkije zal emigreren. ‘Aan de telefoon krijg ik makkelijk contact met opdrachtgevers, maar als ik bij hen binnenstap zie ik ze denken: is dit wel de persoon met wie ik heb gesproken.’
Het verhaal blijkt breder. Ik ontmoet Havva Çoban (25), die in Rotterdam is opgegroeid en net zes maanden in Turkije heeft gestudeerd. Ze weet het zeker: ze wil zich voorgoed in Turkije vestigen. ‘Turkse jongeren in Nederland zijn achtergebleven bij hun leeftijdgenoten in Turkije’, licht ze haar beslissing toe. ‘Onze ouders zijn weinig ontwikkeld en komen van het platteland. Ze zijn bang om hun Turkse identiteit te verliezen waardoor ze sterk blijven hangen aan hun verleden. Door de verboden en beperkingen die ze hun kinderen opleggen moderniseert ook een belangrijk deel van de Turkse jongeren in Nederland maar mondjesmaat.’
Çoban, die dat jaar haar hbo-opleiding International business and languages afrondde, kijkt met afgunst naar haar medestudenten in Ankara. ‘Ze gaan uit, bewegen zich vrij, hebben over van alles een mening en praten over de meest intieme onderwerpen – vaak ook met hun ouders.’ Nederland is niet langer interessant voor haar. ‘De laatste jaren denk ik vaak: wat doe ik hier? Ik voel me niet thuis in de Nederlandse cultuur van ik, ik en nog eens ik. Een doorgeschoten vorm van individualisme. Maar ik voel me ook niet thuis in de Turkse gemeenschap in Rotterdam die me ertoe dwingt om burgerlijk te leven.’
Een belangrijk deel van de migranten van Turkse origine ziet zijn toekomst in Nederland. Velen voelen zich evenwel tweederangsburgers en vrezen dat ook te blijven. En er is ook een alarmerende ontwikkeling onder hoogopgeleide migranten van Turkse afkomst. Zij uiten hun onvrede, zoals ik heb beschreven, over het politieke klimaat en de maatschappelijke kansen in Nederland door de banden met Turkije aan te halen, of er zich te vestigen.
Zij zijn gekwetst doordat ze op één hoop worden gegooid met alle moslims in de wereld. Het Ottomaanse Rijk oriënteerde zich in de negentiende eeuw al op het Westen en de republiek Turkije is vanaf de oprichting in 1923 een seculiere natie. Sinds enkele jaren trekt bovendien de economie aan in dit land dat de brug vormt tussen Oost en West. Dat biedt kansen. Kansen die er niet waren toen hun ouders in de jaren zestig en zeventig besloten naar Europa te trekken voor werk en een betere toekomst voor de kinderen.
Bijzonder hoogleraar actief burgerschap Evelien Tonkens benoemde in december vorig jaar wat het ‘het actuele multiculturele drama’ in Nederland is: dat allochtonen nooit voor Nederlanders doorgaan. Ze worden niet beoordeeld op wat ze zeggen en doen maar op iets waarop ze geen greep hebben en wat ze niet kunnen uitvlakken: hun afkomst. Tonkens: ‘Het probleem is dat aanpassing en integratie nooit genoeg zijn en dat ze [bedoeld worden allochtonen] geen manier weten om hun onvrede hierover te uiten.’ Veel allochtonen voelen zich volgens Tonkens thuis in Nederland, maar in ons land bestaat geen ‘inclusief beeld van thuis’. Met de nostalgische ogen van het Nederland van de jaren vijftig wordt het pluriforme Nederland van anno 2012 beoordeeld. Wie hier thuis wil zijn, is zoals wij.
Die zoals-wij-houding bepaalt tot op zekere hoogte ook de relatie van Nederland met Turkije. De basisgedachte in Nederland is dat iedereen net zo wil worden als wij en dat iedereen in ons land wil wonen. Tot op zekere hoogte is dat laatste zo. De trek naar het Westen is om tal van redenen nog nooit zo groot geweest als in deze eeuw. Tegelijkertijd zijn de achterdocht en het wantrouwen jegens migranten in het Westen ook nog nooit zo sterk geweest als nu. We doen alsof het Westen het centrum van de wereld is. We sluiten de ogen voor globalisering en de groeiende invloed van opkomende economieën als Turkije.
Ik weet nu inmiddels dat de westerse superioriteit die ik in de jaren tachtig ook in Turkije had ervaren, in de eenentwintigste eeuw steeds sterker de boventoon is gaan voeren. Wij zijn moderner, rationeler, meer seculier, ontwikkelder, verlichter dan ‘zij’, de herkomstlanden van de grootste groepen migranten in Nederland: Turkije en Marokko. Kolonialisme in een nieuw jasje. Discriminatie niet op basis van etniciteit maar op basis van religie – en daardoor veel minder grijpbaar en zichtbaar en dus moeilijk te bestrijden – maar niet minder verwerpelijk.
In Turkije zie je tegelijkertijd dat het land een eigen koers gaat varen, niet los van het Westen maar het Westen is minder bepalend. Een groeiend deel van de bevolking wenst de islam te paren aan een moderne levensstijl: aansluiting zoeken bij de globale economie zonder je eigenheid te verliezen. Een nieuw type moslim dat onder leiding van de Turkse premier Erdoğan de afgelopen decennia massaal uit de kast is gekomen. Moslims met een open houding naar de wereld maar met een conservatieve levensstijl die in toenemende mate een plaats opeisen op het nationale en het wereldtoneel.
Ik ben nieuwsgierig of de viering van 400 betrekkingen tussen Nederland en Turkije zal opleveren dat Nederland het Turkse eigene respecteert en in staat blijkt de opgezweepte eigenwaan, het Nederlands nationalisme, in toom te houden. Dat datzelfde voor Turkije geldt, dat ook wel enige reputatie heeft opgebouwd op dit gebied, hoeft geen betoog.
Froukje Santing is journalist en schrijver. Op 29 februari komt haar boek Dwars op de Tijdgeest. Hoe ik Nederland aantrof toen ik terugkwam uit bij Uitgeverij De Geus. http://www.degeus.nl/agenda/319. De feestelijke presentatie is op 2 maart bij HTIB in Amsterdam, van 18-20 uur.
Eerdere bijdragen van Froukje Santing op Republiek Allochtonië vindt u hier
Meer over eigendunk, froukje santing, nederland, turkije.