"Wie de welvaartstaat overeind wil houden, moet concessies doen aan diversiteit"
In opinie door Farhad Golyardi op 06-06-2010 | 07:24
Het is makkelijker solidariteit te voelen met mensen die op je lijken.
Progressieven moeten dat onder ogen zien. Wie de welvaartstaat overeind wil houden moet concessies doen aan diversiteit. Een gedeelde opvatting over het ‘Nederlander-zijn’ is onmisbaar.
Een artikel van de Iraans-Nederlandse socioloog en publicist Farhad Golyardi, mede-oprichter en hoofdredacteur van het instituut Eutopia en mede-oprichter van de linkse denktank Waterland.
Vanaf het ontstaan van de sociaal-democratie streefde het progressieve, linkse deel van de samenleving naar de schepping en expansie van een welvaartsstaat. De overheid zou inkomens herverdelen en essentiële diensten als onderwijs en gezondheidszorg subsidiëren of zelf aanbieden.
Het ideaal was een maatschappij waarin de ongelijkheden tussen sociale klassen langzaam zouden vervagen. Dit ideaal is niet veranderd, maar wordt sinds de jaren zeventig geleidelijk uitgedaagd door een ander ideaal: de promotie van diversiteit.
Groepen die eerder het slachtoffer waren van discriminatie zouden nu erkenning krijgen van hun identiteit. Het mozaïek van talen en culturen dat ontstond door immigratie in combinatie met de hier reeds wonende minderheidsgroepen zoals homoseksuelen, zou gevierd worden in naam van multiculturalisme en niet vertrapt worden onder de noemer van assimilatie. Omdat groepen verschillende waarden hebben en verschillende perspectieven op ‘goed’ en ‘kwaad’, zou de staat zich neutraal opstellen. In een ideale maatschappij zou niemand zich hoeven schamen voor zijn of haar afkomst, geslacht, ras, seksualiteit of handicap.
Hierin ligt het dilemma van de eenentwintigste eeuw besloten. Solidariteit en diversiteit zijn allebei wenselijk, maar ongelukkig genoeg kunnen ze ook met elkaar in conflict komen. Solidariteit creëert een bereidheid tot het willen delen met vreemdelingen. Maar het is eenvoudiger om solidariteit te voelen met mensen waarmee je waarden deelt en een manier van leven gemeen hebt. Moderne progressieven die zich committeren aan diversiteit, weigeren dit toe te geven. Ze dragen een te abstracte en onrealistische notie van affiniteit uit, die inhoudt dat wij dezelfde solidaire gevoelens zouden moeten hebben ten opzichte van een vluchteling van de andere kant van de wereld als voor onze Nederlandse buurman.
Individu versus groep
In de jaren veertig en vijftig, de vroege dagen van de Europese welvaartsstaat, was dit niet zo’n belangrijk punt. Iedereen geloofde dat het goed was belasting te betalen voor mensen die kampten met dezelfde risico’s en problemen als zijzelf. Voor de meeste mensen was belasting betalen een verlicht eigenbelang. Een kwart eeuw later werd Nederland echter een veel diverser land en niet alleen op etnisch terrein: er ontstonden ook grote verschillen in waarden tussen en binnen verschillende generaties.
Het gevoel Nederlander te zijn, binnen de eigen zuil, werd vervangen door regionale en klassenidentiteiten. Dit proces begon in de jaren zeventig en zet zich nog steeds voort, soms met negatieve gevolgen voor de onderlinge solidariteit. Dit proces kan zelfs verantwoordelijk worden geacht voor de huidige weerzin tegen belastingheffing.
De genoemde diversiteitspolitiek begon met hetzelfde uitgangspunt als die van solidariteit: onze plek in het leven zou niet afhankelijk moeten zijn van de plaats waar we geboren zijn. Hierna gaan de wegen uiteen: de theoretici van diversiteit doen bijna tegenovergestelde voorstellen ten opzichte van de relaties tussen individuen en groepen en de staat, als een generatie terug de theoretici van de welvaartsstaat deden. Voorstanders van diversiteitspolitiek beargumenteren dat vooroordelen tegen vrouwen of raciale minderheden zo diep verankerd zijn, dat het naïef zou zijn te geloven dat deze in de nabije toekomst niet meer zullen bestaan. Het is dan ook doelmatig om zowel over groepen te spreken als over individuen.
Individuen zijn tenslotte geen geïsoleerde mensen: zij hebben een taal, een etniciteit en een geslacht en hun kijk op de wereld is bepaald door de kijk van de wereld op hen. Zo geven de diversiteitsvoorstanders verschillende kwaliteiten aan groepen, waar de vroegere liberale theoretici die kwaliteiten aan individuen gaven: zij hebben een bepaald bewustzijn, specifieke interesses en, in een goede maatschappij, rechten.
Mensen in een multiculturele wereld bezitten verschillende identiteiten, soms met overlap, soms met tegenstellingen. Om mensen uit de eigen groep te laten groeien en burgers van hen te maken wier eerste loyaliteit bij de natiestaat ligt, staat gelijk aan het hen ontnemen van hun belangrijke culturele gereedschappen. Hun taal, als deze anders is dan de taal van de meerderheid, hun geloof als deze niet de dominante is, hun literatuur als deze niet op scholen onderwezen wordt en hun eigenwaarde als de maatschappij hun waarden lager inschat. Zoals socioloog Parekh stelde, hebben moslimimmigranten in Engeland een verplichting om de Britse wetten te gehoorzamen, maar heeft de Britse gemeenschap op haar beurt verplichtingen naar hen toe. ‘Immigranten zijn loyaliteit verschuldigd aan de Engelse staat,’ zegt hij, ‘maar niet aan de Engelse waarden, gewoontes of manier van leven.’
De belangrijkste vraag is of de staat het recht heeft om liberale waarden aan minderheden voor te schrijven. Dit is een groot dilemma voor multiculturalisten die óók liberaal zijn. Zij ijveren enerzijds voor overeutopia eenstemming over fundamentele waarden, inclusief de gelijkwaardigheid van alle mensen, en stellen vervolgens voor verschillende individuen en gemeenschappen de vrijheid te geven hun eigen leven te leiden. Enerzijds kan de gemeenschap dan gedwongen huwelijken en huwelijken op grond van bedrog wettelijk trachten uit te bannen, maar anderzijds zou de gemeenschap gewoontes om huwelijken te arrangeren moeten respecteren.
Solidariteit boven diversiteit
Om redenen die teruggaan tot het feodale systeem, het christendom en de angst voor revolutie of invasie, is het idee van een nationale staat die al haar burgers beschermt in Europa erg sterk. Maar de historische voorkeur voor solidariteit boven diversiteit is nu juist een bron van grote spanning. Dat is nergens duidelijker dan in de kleine egalitaire en tot voor kort etnisch homogene staten Zweden en Denemarken. Nadat Zweden, zoals de meeste Europese landen, in de jaren zestig en zeventig gastarbeiders uitnodigde, is er in de laatste twintig jaar een nog niet eerder in de Zweedse geschiedenis voorgekomen tweede grote golf immigranten bij gekomen. Volgens een overheidsrapport uit 1997, De toekomst en diversiteit, heeft 17 procent van alle kinderen die in Zweden worden geboren een buitenlandse achtergrond of heeft een ouder met een buitenlandse achtergrond. Binnen tien jaar zal een kwart van de mensen onder de zeventien jaar immigrant zijn of kind van immigranten. Hetzelfde geldt voor Denemarken.
Trots op hun solidariteit gaven de Zweden en Denen de immigranten stemrecht bij lokale verkiezingen en doen zij grote moeite om hen te integreren in de samenleving. Dit zijn dan ook landen met een grote welvaart, waarin mensen gewend zijn om te betalen voor vreemden.
Omdat de welvaartsstaat niet neutraal kan zijn inzake seksegelijkheid neemt de staat een standpunt in over het taalvaardigheidsprobleem. Van alle immigranten wordt verwacht dat zij de taal van hun nieuwe land zo snel mogelijk leren. De reden is duidelijk: als de staat zich wat dit betreft niet binnendringt in gezinnen van minderheden zullen alleen de mannen werk vinden en kunnen integreren. Vrouwen blijven thuis en hun wordt
op die manier alle rechten onthouden, die ze buitenshuis of door contact met de samenleving zouden kunnen opeisen.
Officiële documenten in beide landen bevestigen het idee dat, wil de welvaartstaat zichzelf in stand houden, immigranten alle geloven en gewoontes op moeten geven die de Scandinavische solidariteit zouden kunnen aantasten. Het doel van de integratie zou volgens een Zweeds rapport zijn dat iedereen gelijke rechten en kansen heeft, ongeacht etnische of culturele achtergrond. Etnische segregatie moet zo voorkomen worden. Het Deense rapport gaat verder. Het is vanzelfsprekend dat zowel autochtone Denen als immigranten de wetten van het land moeten gehoorzamen en het is de plicht van de maatschappij om van vreemdelingen te eisen dat zij zichzelf kunnen onderhouden en integreren in de maatschappij door te leven naar de basiseisen van ’s lands wetten en waarden.
In tegenstelling tot de stelling van Parekh is er geen sprake van het formuleren van groepsrechten of de bescherming van groepsgewoonten. Individuen hebben rechten, niet de etnische gemeenschappen zelf. Beide landen benadrukken op deze wijze de wederkerige verplichtingen van immigranten sterker dan Parekh doet.
De Scandinavische nadruk op solidariteit en integratie heeft, zoals ook elders in Europa, een prijs. Zweden en Denemarken werden vanouds gezien als de meest tolerante landen in de wereld. Maar de verdediging van de welvaartstaat heeft met de nieuwe immigratie een onderstroom van racisme aan het licht gebracht. Denen en Zweden hebben geen koloniaal verleden zoals de Fransen en de Britten en hebben eigenlijk weinig ervaring met het samenleven met mensen die verschillen van henzelf.
Een Zweeds rapport meldt dat, willen de Zweden een brug slaan naar migranten, de Zweden toleranter moeten worden en dan met name als immigranten de taal niet zo goed beheersen of met een accent spreken. De opgelegde integratie is klaarblijkelijk nog geen voldongen feit. Daarnaast brengt de Zweedse en Deense industriële politiek, met hoogbetaalde banen en sterke vakbonden, met zich mee dat migranten alleen marginaal mee kunnen doen. 54 procent van de mannelijke en 67 procent van de vrouwelijke immigranten is bijvoorbeeld werkloos.
De problemen van de Scandinaviërs laten zien wat het betekent vast te houden aan solidariteit als ideaal in een globaliserende wereld met een hoge migratie. Anderen, zoals Parekh, gaan ver de andere kant op, waarbij voorbijgegaan wordt aan het feit dat solidariteit een sterke nationale cultuur nodig heeft. Engeland lijkt een verstandige koers te varen door te eisen dat immigranten Engels leren, maar daarnaast ook onderwijs in de eigen taal te subsidiëren. Op scholen is een regulier curriculum verplicht, maar immigranten wordt ook iets van henzelf gegund: iets islamitisch, Hindoestaans of Joods. Die houding heeft ertoe bijgedragen dat raciale vooroordelen iets zijn afgenomen.
Onderlinge afhankelijkheid
De onvermijdelijke onderhandeling tussen solidariteit en diversiteit zal in verschillende samenlevingen op verschillende wijzen worden opgelost, afhankelijk van de geschiedenis en cultuur. Beide principes moeten natuurlijk naast elkaar kunnen bestaan, maar er is geen blauwdruk om met de ontstane conflicten om te gaan. Enkel een paar algemene punten zijn te noemen.
Ten eerste moet het ontstane conflict openlijk tegemoet worden getreden en moet door links en rechts worden erkend dat soms de eisen van solidariteit maken dat diversiteit iets moet inbinden. In de tweede plaats moeten de meningen of de houdingen van de meerderheidsstroom in een samenleving niet worden genegeerd of geminacht. Het is waar dat deze stroom niet ondervindt wat discriminatie op grond van seksualiteit of huidskleur betekent, maar hij vormt wel een groot en noodzakelijk deel van de oplossing. De Canadese politicus Michael Ignatieff maakt een bruikbaar onderscheid tussen positieve en negatieve tolerantie. Hij legt de
nadruk op een minimum aan respect voor de wet en een publiek vertoon van beschaafd gedrag, maar erkent ook dat sommigen verschillen niet willen omarmen en daarin, gehouden de wet, ook vrij moeten zijn.
Als derde vereist het vasthouden aan het idee van sociale solidariteit – in de vorm van de welvaartsstaat – in een toenemend diverse samenleving een minimumconfirmatie: een idee van Nederlander-zijn die verschillen kan overbruggen en waaraan iedereen zich aan houdt. Het is juist op de momenten dat grote verschillen aan het licht treden dat we behoefte hebben aan overeenstemming. Overeenstemming over de wetten van het land is niet genoeg. Natuurlijk kan het Nederlander-zijn niet gefixeerd worden: het moet zich ontwikkelen. De moeilijke vraag is nu juist welke waarden en symbolen en culturele en taalkundige normen het minimum vormen om een samenbindend begrip te verkrijgen.
Immigranten komen niet zomaar naar Nederland of Europa. Ze verwachten een bepaalde manier van leven, economisch of politiek, die thuis niet aanwezig was. Hoe ironisch zou het zijn dat verdedigers van de diversiteit de omstandigheden en voorwaarden hiervoor zouden ondermijnen ten behoeve van het verwelkomen van vreemdelingen.
Gelukkig lijkt dat niet te gaan gebeuren. Solidariteit heeft geen diversiteit nodig, hoewel die daardoor wel versterkt en verjongd kan worden. Maar diversiteit heeft wel solidariteit nodig, om de eenvoudige reden dat zonder een gemeenschappelijke overeenstemming over moraal geen enkel principe veilig is. Dus ook niet het principe van diversiteit.
Farhad Golyardi. Dit artikel is eerder verschenen op de website Eutopia en met toestemming van Golyardi ook op Republiek Allochtonië geplaatst
Meer over diversiteit, eutopia, farhad golyardi, identiteit, welvaartstaat.