Niet multicultureel maar superdivers!
In opinie op 10-06-2013 | 17:43
Bij zowel critici als aanhangers leidde het multiculturalisme tot een eenzijdige focus op cultuur. En ook na het failliet van het multiculturalisme bleef cultuur centraal staan: immigranten moesten afstand doen van hun cultuur, autochtone Nederlanders werden verplicht tot een duidelijker verhaal over hun eigen cultuur. Deze culturalisering van de integratieproblematiek is een heilloze weg gebleken. Het wordt hoog tijd om de tweedeling allochtoon versus autochtoon te vervangen door een denken in termen van superdiversiteit.
Dat stelt Baukje Prins, lector aan de Haagse Hogeschool in onderstaand essay.
Als forens neem ik regelmatig de trein van Amsterdam naar Den Haag. Meestal een rustig routine reisje. Tot enkele weken geleden. Bij station Schiphol pikt een Marokkaanse uitziende jongen, die naast mij in het gangpad onopvallend een krantje had staan lezen, opeens het tasje van een Amerikaanse toeriste die voor me zit, en snelt de trein uit. Het slachtoffer slaakt een kreet van schrik, en net wanneer het tot ons passagiers doordringt wat er is gebeurd, springt een andere Marokkaanse uitziende jongen op die eveneens richting uitgang rent. Het is er uit voor ik er erg in heb: ‘hé, hoor jij er ook bij?!’ De jongen houdt abrupt halt: ‘Teringwijf! Ik probeer hem juist te pakken!’ Even later keert hij onverrichter zake terug in de wagon, en wendt zich onmiddellijk weer tot mij – nu om omstandig zijn excuses aan te bieden. Ik voel me minstens zo beschaamd: nee, nee, sorry, het was mijn schuld, ik had dat niet moeten zeggen! Hij ploft naast me neer en tot aan station Hollands Spoor doen we beiden ons uiterste best om de wederzijdse eerste slechte indruk goed te maken.
Zo werd ik geconfronteerd met de volle breedte van wat in die periode het ‘Marokkanenprobleem’ heette. Dat probleem bestaat namelijk niet alleen uit een oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongens in de criminaliteitsstatistieken. Het bestaat ook uit het besef van andere Marokkaanse Nederlanders dat zij op het wangedrag van deze jongens worden aangekeken. En uit de ontnuchterende ervaring van andere Nederlanders dat, hoe kritisch we ook zijn op de desastreuze uitwerking van negatieve beeldvorming, we er in onbewaakte ogenblikken toch door blijken beïnvloed.
In de laatste vijftien jaar is het debat over integratie van immigranten steeds meer geobsedeerd geraakt door het fenomeen cultuur: de cultuur van niet-westerse en moslimmigranten werd het probleem, een duidelijk verhaal over de Nederlandse cultuur de oplossing. In deze beeldvorming wordt de andere cultuur (met religie als belangrijk bestanddeel) nogal eens opgevoerd als de onderliggende oorzaak van maatschappelijke problemen als schooluitval, criminaliteit en werkloosheid. Het is een manier van spreken die volgens mij berust op een groot misverstand over wat cultuur eigenlijk is. Culturen zijn geen vaststaande of onveranderlijke entiteiten, maar complexe verzamelingen van opvattingen, gewoonten en praktijen die bovendien constant veranderen. En er is sprake een wisselwerking: een cultuur vormt de identiteit van individuen, maar individuen dragen ook bij aan de ontwikkeling van hun cultuur.
Cultuur als stijl
Maar als er steeds meer hybride subculturele mengvormen ontstaan, wat voor zin heeft het om nog van (afzonderlijke) culturen te spreken? Kunnen we het woord ‘cultuur’ dan maar niet beter afschaffen? Sommigen trekken inderdaad deze conclusie. In plaats van het gedrag van individuen te interpreteren in het licht van hun cultuur, pleitte Lila Abu-Lughod bijvoorbeeld voor ‘tactisch humanisme’. Antropologen behoren in hun studie van het leven van bijvoorbeeld Egyptische bedoeïnenvrouwen of Afghaanse boeren ervan uit te gaan dat zij precies zo in het leven staan als wij zelf (hoog opgeleide westerlingen) denken dat we doen: niet als door hun cultuur geprogrammeerde automaten, maar als mensen die zich regelmatig afvragen wie ze zijn en wat ze met hun leven willen, die twijfelen, grappen maken, die rouwen om verlies en feestvieren bij een overwinning.
En toch, ook al zijn we allemaal mensen, dat maakt ons nog niet tot leden van één universele gemeenschap. Misschien had de Amerikaanse filosoof Michael Walzer zelfs wel gelijk toen hij stelde dat ‘[t]he crucial commonality of the human race is particularism: we participate, all of us, in thick cultures that are our own.’ Onze culturen helpen ons om oordelen te vormen over goed en kwaad, mooi en lelijk, normaal en afwijkend, oordelen die richting geven aan ons handelen. Precies door middel van onze cultuur stijgen we boven onze natuurlijke conditie uit, geven we vorm aan ons leven als mens.
Voor een buitenstaander lijkt een cultuur op een complex maar coherent geheel van overtuigingen, praktijken en dingen. Maar naarmate je een cultuur beter leert kennen, word je je steeds meer bewust van de complexiteit ervan, van de grote verschillen die er binnen die cultuur bestaan tussen individuen, sociale klassen, generaties, regio’s, leefstijlen, enzovoorts. Met andere woorden: hoe verder weg een cultuur is, hoe beter we haar zien; hoe meer we haar naderen, hoe meer haar contouren vervagen.
Toch kunnen we aan deze paradox ontsnappen, en wel wanneer we, in navolging van de filooof Sjaak Koenis, een cultuur beschouwen als een levensvorm, als een stijl van leven. Een stijl is aan de ene kant direct herkenbaar, aan de andere kant houdt ze altijd iets ongrijpbaars. Zoals een kenner onmiddellijk de unieke stijl herkent van zijn favoriete schilder, songwriter of voetballer, zo weten ‘ingewijden’ in de autochtoon-Nederlandse of Marokkaans-Nederlandse cultuur uit een grote groep van hen onbekende mensen meestal feilloos hun cultuurgenoten er uit te pikken. Dat doen ze op basis van subtiele tekens: een manier van kleden, een lichaamshouding, een tongval, een oogopslag. Tezamen vormen ze een habitus: de manier waarop individuen, elk op eigen wijze, hun cultuur belichamen, deze incorporeren.
Net als bepaalde stijlen van schilderen, dichten of voetballen zijn culturen alleen te onderzoeken en te evalueren door ze te ontbinden in de factoren waaruit ze zijn samengesteld: de gewoonten, tradities, rituelen, praktijken, waarden en normen, gebruiksvoorwerpen en producten waarmee de ene (etnische, nationale, beroeps- of bedrijfs)cultuur zich onderscheidt van de andere.
(Hoe) cultuur bestaat
Tegelijkertijd is elke cultuur als levensvorm zowel meer als minder dan de som van deze factoren. Een cultuur is meer dan al haar ingrediënten bij elkaar, zoals een schilderstijl meer is dan een lijst van kenmerken zoals kleurgebruik, penseelvoering en thematiek. Het is immers pas het geheel dat een bepaalde stijl herkenbaar en uniek maakt. De filosofe Hannah Arendt gebruikte in dit opzicht een verhelderend onderscheid. Op de vraag wat iemand is, zo stelde ze, kun je antwoorden met een opsomming van eigenschappen. Barack Obama is bijvoorbeeld vader, afgestudeerd aan de Harvard Law School, Amerikaans staatsburger, voormalig opbouwwerker en de 44e president van de VS. Maar hoeveel eigenschappen we ook aan deze lijst toevoegen, ze geeft ons nooit inzicht in wie Barack Obama is. Van de unieke identiteit van een mens krijgen we volgens Arendt alleen een indruk middels zijn woorden en daden, door wat hij in de wereld te weeg brengt. Barack Obama kunnen we beter leren kennen door de (auto)biografische verhalen die er over hem zijn gepubliceerd, en door zijn optreden, zijn performance. Een opsomming van kenmerken geeft dus wel kennis over het wat van een cultuur, maar om werkelijk een indruk te krijgen van de uniciteit en complexiteit van een cultuur hebben we verhalen nodig, thick descriptions die het je mogelijk maken om je werkelijk in die andere wereld te verplaatsen.
Maar een cultuur is tegelijkertijd ook minder dan de som van haar delen. De cultuur van een bepaalde groep bestaat namelijk niet op dezelfde manier als de gebruiken, regels, rituelen en artefacten van die groep bestaan. Suggereer je dat dat wel zo is, dan maak je een categoriefout. Zo begaat iemand een categoriefout wanneer hij na een rondleiding langs de verschillende locaties van De Haagse Hogeschool de vraag stelt: dat zijn prachtige gebouwen, maar waar is nu de hogeschool? Hij heeft dan niet begrepen dat een hogeschool niet een (concreet) gebouw is, maar een (meer abstracte) institutie. Als een ingewikkeld geheel van gebouwen, geldstromen, mensen, meubilair, roosters en regels is een institutie meer dan de som van al haar onderdelen. Maar ze is tegelijkertijd ook minder – namelijk voor zover je haar niet kunt aanwijzen zoals je die gebouwen, mensen en roosters kunt aanwijzen.
Zo is ook ‘cultuur’ de abstracte verzamelterm voor een complex geheel van gebruiken, regels, rituelen en artefacten van een bepaalde groep. De cultuur van die groep laat zich niet op dezelfde manier observeren en beschrijven als die gebruiken, regels, rituelen en artefacten zich laten observeren en beschrijven. ‘De Nederlandse cultuur’ bestaat niet op dezelfde manier als het koken van spruitjes, verjaardagsrituelen, of de gelijkberechtiging van homoseksuelen.
In de context van het debat over integratie krijgt deze vaak gemaakte categoriefout ten aanzien van cultuur een extra lading. Niet alleen wordt nogal eens de suggestie gewekt dat de cultuur van een bepaalde groep op dezelfde (concrete) manier bestaat als de specifieke opvattingen, gewoonten en praktijken van die groep; vaak wordt die cultuur ook nog eens opgevat als de onderliggende oorzaak van de opvattingen, gewoonten en praktijken van de leden van een groep.
In die zin zijn er opmerkelijke overeenkomsten tussen de manier waarop we tegenwoordig spreken over psychische stoornissen en de manier waarop we spreken over (andere) culturen. Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) erkent momenteel zeker 350 psychische stoornissen. Elk diagnostisch label uit het DSM staat voor een bepaald patroon van afwijkende gedragingen. Een psychiater mag iemand bijvoorbeeld diagnosticeren met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) wanneer die persoon een bepaald tekort aan aandacht en/of een te veel aan activiteiten vertoont. Etiketten als ADHD, autisme of asperger zijn dus niets anders dan de beschrijvingen van een bepaald complex patroon aan (storende, afwijkende) gedragingen; over de onderliggende oorzaken van dat problematisch gedrag zeggen deze benamingen niets. Toch is dat volgens psychologe Trudy Dehue wel hoe we deze labels vaak gebruiken: als benamingen van een onderliggende ziekte, van een ‘dieperliggende’ afwijking waarvan de problematische gedragingen de symptomen zijn waarin die ziekte ‘tot uitdrukking’ komt. In dit soort redeneringen is sprake van een ‘verdinglijking’ van wat eigenlijk een relationele toestand is. Veel psychische stoornissen ‘bestaan’ alleen maar voor zover bepaalde gedragspatronen als afwijking van de norm worden gezien, als storend worden ervaren. Het is, stelt Dehue, alsof je beweert dat iemand die klein is lijdt aan KL (Korte Lichaamslengte), hetgeen tot uitdrukking komt in een symptoom als ‘tegen iemand opkijken’. Mensen ‘zijn’, met andere woorden, klein voor zover hun lengte afwijkt van wat we beschouwen als een normale lengte. Analoog hieraan ‘bestaat’ een cultuur voor zover de opvattingen, gewoonten en praktijken van een bepaalde groep anders zijn dan die van andere groepen. Gaat het om een minderheidsgroep, dan wordt haar cultuur door de meerderheid bovendien als afwijkend beschouwd, als storend ervaren.
Ontbinden in factoren
Deze inzichten geven ten eerste aan dat wanneer we uitspraken doen over ‘de’ Nederlandse of ‘de’ Antilliaanse cultuur, we ons moeten realiseren dat we slechts een samenvattende beschrijving geven van een complex geheel aan factoren, dat we niet mogen verwarren met een dieperliggende essentie (als een ziekte) waarvan die factoren een uitdrukking (als de symptomen) zijn. Daaruit volgt dat het geen enkele zin heeft om de vraag te stellen of ‘een cultuur’ (moreel) superieur of inferieur is vergeleken met andere culturen. Hooguit kun je in discussie gaan over de rechtvaardigheid van een traditie of een praktijk van een bepaalde groep. Of onderzoeken in welke mate een visie op de samenleving meer hiërarchische of meer egalitaire verhoudingen bevordert, en wat de voor- en nadelen daarvan zijn. Kortom: ‘een cultuur’ is alleen zinvol te onderzoeken en te evalueren door haar te ontbinden in factoren.
Een tweede conclusie is dat we het bijvoeglijk naamwoord of bijwoord ‘cultureel’ zoveel mogelijk zouden moeten vermijden. We kunnen constateren dat het bij Surinaamse gezinnen de gewoonte is om in huis je schoenen uit te doen, of dat Nederlanders gehecht zijn aan de traditie van Sinterklaas. Maar wat voegt de mededeling dat het gaat om een culturele gewoonte of traditie aan deze beweringen toe? Niets anders dan de suggestie dat die gewoonte of traditie veroorzaakt zou worden door die cultuur. Maar daarmee maken we de categoriefout te denken dat een cultuur iets is wat ‘dieper’ ligt dan de gewoonte of traditie die we beschrijven. In het verkiezingsprogramma van de VVD uit 2010 stond de volgende ferme zinsnede: ‘Cultureel bepaald geweld als genitale verminking, eerwraak, ontvoering of achterlating wordt opgespoord en zwaar bestraft.’ Het enige wat de toevoeging ‘cultureel bepaald’ hier doet is dat ze onderscheid maakt tussen ‘gewone’ (dat wil zeggen: ook door leden van de meerderheid gepleegde) misdrijven als bankovervallen of verkrachtingen, en misdrijven waaraan vooral leden van bepaalde immigrantengroepen zich schuldig maken. Eerwraak of ontvoering ‘cultureel bepaald’ noemen is even overbodig (of even informatief) als bankovervallen of verkrachtingen typeren als ‘cultureel bepaald’. In alle gevallen gaat het om handelingen die anderen geweld aandoen. En dat alleen is voldoende reden om dergelijke daden - cultureel bepaald of niet - te veroordelen. Met deze relationele (maar zeker niet relativerende) visie op cultuur ontwikkelen we volgens mij meer oog voor de maatschappelijke omstandigheden waarbinnen interetnische en interreligieuze verhoudingen zich afspelen.
Geen meerderheid meer
Bovendien is er in alle grote steden in Europa een demografische ontwikkeling gaande waardoor de focus op meerderheids- en minderheidsculturen achterhaald raakt. In 2025 bestaat naar verwachting een kwart van de jeugdige ‘autochtone’ stadsbevolking in Amsterdam en Rotterdam uit kleinkinderen van niet-westerse migranten, en zijn ‘witte’ Nederlanders een van de vele etnische minderheden geworden. Hoewel ook vandaag de dag officieel iemands uiterlijk of huidskleur niets zegt over ‘allochtoon’ of ‘autochtoon’ zijn - de drie blonde dochters van onze aanstaande koning zijn volgens de criteria van het CBS ‘niet-westers allochtoon’ – moeten we ons instellen op een samenleving waarin ook burgers met ‘een kleurtje’ autochtoon, dus: helemaal ‘van hier’, zijn.
Deze ontwikkeling typeer ik, in navolging van de antropoloog Steven Vertovec, als een ontwikkeling naar een ‘superdiverse’ samenleving: een samenleving waarin etnische en culturele achtergrond een steeds minder goede indicatie zijn van het vermogen tot integratie, waarin (nazaten van) immigranten onderling steeds meer van elkaar verschillen qua opleiding, werk en inkomen, en waar groepen steeds meer met elkaar mengen.
De samenstelling van de bevolking van de grote steden wijst ook op de ontwikkeling van zo’n superdiverse samenleving. Steeds meer stadsbewoners groeien op in gemengde buurten, gaan naar een gemengde school, en werken met collega’s en cliënten met uiteenlopende etnische en religieuze achtergronden. Op grond van vergelijkend onderzoek in vijftien grote steden in acht Europese landen, constateerde ook onderwijssocioloog Maurice Crul dat we een nieuwe visie op integratie moeten ontwikkelen, een visie die zich rekenschap geeft van de superdiversiteit van de grootstedelijke samenlevingen, waarin binnenkort geen sprake meer is van een dominante etnische meerderheid.
Toch bevindt deze superdiverse wereld zich nog grotendeels onder de radar van onderzoekers en beleidsmakers. Het recente CPB rapport Dichter bij elkaar? berichtte bijvoorbeeld dat de afgelopen vijftien jaar in Nederland de interetnische contacten eerder zijn af- dan toegenomen. Maar de onderzoekers rekenden alleen contacten tussen ‘allochtonen’ en ‘autochtonen’ tot ‘interetnische’ contacten, en er was alleen gevraagd naar contacten in de vrije tijd. Daarmee bleven de relaties tussen leden van minderheidsgroepen onderling onzichtbaar, evenals de toch steeds frequentere crossculturele ontmoetingen op de werkvloer, in het onderwijs, en in de grootstedelijke openbare ruimte. Niet alleen voor gewone stedelingen, ook voor professionals als docenten, maatschappelijk werkers, schoonmakers en tramconducteurs is de superdiverse samenleving een dagelijkse realiteit.
Superdiversiteit is niet hetzelfde als super-multiculturaliteit. Een superdiverse samenleving bestaat niet uit afzonderlijke culturen en groepen waartussen vervolgens moeizaam bruggen moeten worden geslagen. Het is een samenleving waarin individuen met elkaar in aanraking komen en relaties onderhouden over de grenzen van hun ‘eigen’ (etnische of religieuze) gemeenschap heen. Ik pleit dus niet voor een multiculti-plus ideologie. Integendeel. Bij zowel critici als aanhangers leidde het multiculturalisme tot een eenzijdige focus op cultuur: als onderliggende oorzaak van achterstanden en misstanden, of als stimulans voor het ontwikkelen van interculturele competenties. En ook na het failliet van het multiculturalisme bleef cultuur centraal staan: immigranten moesten afstand doen van hun cultuur, autochtone Nederlanders werden verplicht tot een duidelijker verhaal over hun eigen cultuur. Deze culturalisering van de integratieproblematiek is een heilloze weg gebleken. Het wordt hoog tijd om de tweedeling allochtoon versus autochtoon te vervangen door een denken in termen van superdiversiteit.
Baukje Prins is filosoof, lector aan De Haagse Hogeschool en mede-auteur van Superdivers! Alledaagse omgangsvormen in de grootstedelijke samenleving (Eburon/De Haagse Hogeschool, 2013). Een verkorte versie van dit essay verscheen in De Groene Amsterdammer van 8 mei 2013.
Lees ook over superdiversiteit:
Superdiversiteit en convivialiteit (Jan Blommaert)
Superdiversiteit. Een nieuwe visie op integratie (Maurice Crul)
Meer over integratiebeleid hier
Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook. Republiek Allochtonië (voorheen Allochtonenweblog) bestaat 7 jaar. Waardeert u ons werk? U kunt het laten blijken door ons te steunen.
Meer over baukje prins, cultuur, integratebeleid, integratie, superdiversiteit.
Reacties
Daan Dijkshoorn - 21/06/2013 23:40
r.k.henstra - 16/06/2013 17:30
Baukje Prins -lector Burgerschap&Diversiteit aan de Haagse Hogeschool- vertelde in het radioprogramma ObaLive van 11 juni dit verhaal:
Prins zat in de trein. In het gangpad stond een "Marokkaans uitziende jongen" de metro te lezen. Toen de trein stopte deed deze man een greep in de tas van haar overbuurvrouw en ging er met de beurs vandoor. Prins zag een tweede "Marokkaans uitziende jongen" eveneens wegsnellen en floepte eruit: "Hé, hoor jij er soms bij?!". Zijn antwoord: "Teringwijf, ik probeer hem juist te pakken". Teruggekeerd bood hij zijn excuses aan voor het woordgebruik. En ook Prins betoonde spijt, want zij had vanuit een vooroordeel gereageerd en was primair op uiterlijk af gegaan.
Prins dacht en zei dus iets, wat zij -naar de morele standaard van de eigen peergroup- niet had mogen denken en zeggen. Daarom: Mea Culpa, weg met mij! Ze heeft van deze ervaring geleerd, dat vooroordelen hardnekkig zijn. De schuld legt Prins bij het "maatschappelijke discours" (lees Wilders), dat zelfs een onversneden Gutmensch sensibel maakt voor kwade inblazingen.
De dubbele boodschap van de filosofe is: vooroordelen zijn hardnekkig, maar ze mogen er niet zijn. Morele dissonantie is niet goed voor de "eigen volksgezondheid". Daarom kun je beter vooroordelen als gegeven nemen en vragen naar de zin en functie daarvan.
Prins heeft nog iets geleerd, alleen wordt dat niet benoemd. En dat is, dat een "Marokkaans uitziende jongen" in het gangpad de metro leest en vervolgens zich aan andermans eigendommen vergrijpt. Een leermomentje, dat meer beklijft dan een avondje kijken naar "Opsporing verzocht". Wat doet dus Prins de volgende keer in een vergelijkbare situatie? Ze onderzoekt zo onopvallend mogelijk of haar portemonnee en mobieltje veilig zijn (voor het boek in haar hand vreest ze niet). Waarom zo'n natuurlijke reactie veroordelen? Het is immers een kwestie van gezond verstand om in situaties van onzekerheid te kiezen voor zekerheid. Je discrimineert, omdat je niet kunt discrimineren. Dat hadden Baukje Prins en ook haar tegenspeler moeten begrijpen, dan waren excuses over en weer niet nodig geweest en was de omgang minder krampachtig gegaan.
Rudi Dierick - 12/06/2013 22:41
Voor sommige culturen ligt het percentage wel merkelijk hoger dan voor andere. Maar is dat een reden om te gaan knibbelen op de fundamenten van onze democratische rechtsorde?