Leo Lucassen en Wim Willems: De Etnische Obsessie
In opinie door Wim Willems op 29-11-2010 | 15:31
Er waart een spook door Europa. Niet dat van het communisme, zoals Karl Marx zijn beroemde manifest ooit begon, maar dat van het ‘etnisch culturalisme’. In dat perspectief worden maatschappelijke problemen niet meer in de eerste plaats verklaard uit klasse of milieu, maar uit etniciteit en religie. In dat opzicht verschillen verre ideologische verwanten van Marx, zoals de Duitse SPD (zie de verhitte discussie over Deutschland schafft sich ab van Theodor Sarrazin) en de Nederlandse PvdA, niet langer wezenlijk van de rechtse populisten. Ze zijn in een patstelling terechtgekomen, waarin elk beroep op lotsverbondenheid over etnische grenzen heen wordt afgedaan als een voorspelbare reflex van leden van de zogeheten Linkse Kerk. Zoals oud-minister Ronald Plasterk op 6 november j.l. in een interview in de Volkskrant zei: dit kabinet lijkt wel vooral gericht op revanchisme, waardoor elk beroep op solidariteit of het belang van cultuur wordt afgedaan als hobbyistische uitingen van een ver(d)achte elite. Links zit niet gewoon in de verdomhoek, het is een scheldwoord geworden voor alles wat niet past in de mal van de partij die de onvrede van het volk weet te mobiliseren. Met als gevolg dat de sociaaldemocraten nauwelijks meer een lans durven breken voor de ideologische uitgangpunten van hun partij, omdat ze daar meteen electoraal op worden afgerekend. Wat is er misgegaan, wanneer en wat valt er aan te doen?
De belangrijkste omslag in het denken, namelijk die van klasse naar etniciteit, vond plaats in het midden van de jaren zeventig. Migranten in de Nederlandse economie veranderden toen van ‘buitenlandse arbeiders’ in ‘etnische minderheden’. Het sociaaldemocratische geloof in vooruitgang had zich tot die tijd gericht op de verheffing van de Nederlandse arbeider. Dat veranderde toen het beleid zich steeds sterker begon te richten op problemen die voortvloeiden uit de aanwezigheid van grote groepen migranten.
In het maatschappelijke debat ontstond langzaam een tweedeling tussen autochtone Nederlanders en allochtone nieuwkomers. Niet van de ene op de andere dag, het ging om een geleidelijke ontwikkeling. Zo had Jos van Kemenade, de minister van Onderwijs in het kabinet Den Uyl, nog gepleit voor een onvervalst socialistisch ideaal. In zijn ogen bleef onderwijs de belangrijkste motor voor opwaartse sociale mobiliteit van de Nederlandse arbeider.
Het idee om de positie van laagopgeleiden te verbeteren, verflauwde echter toen er in 1979 een apart beleid voor (etnische/culturele) minderheden kwam. Het ging om een politiek breed gedragen aanpak, met als uitgangspunt dat de sociale en economische achterstanden in de samenleving een exclusief probleem vormden van immigranten. Vervolgens waren het centrumrechtse kabinetten, met onder meer Hans Wiegel als verantwoordelijk minister, die vorm gaven aan dit minderhedenbeleid.
Op de keper beschouwd was veel van dit specifiek multiculturele beleid – denk aan het onderwijs in de eigen taal en cultuur - vooral symbolisch van aard. In de aanpak van maatschappelijke achterstanden veranderde er namelijk niet zoveel. Maar terwijl in Engeland armoede en de problemen van de onderklasse tot op de huidige dag worden geassocieerd met autochtone blanken (al dan niet getatoeëerd), werden in Nederland – maar ook Duitsland, België en Frankrijk - de bordjes definitief verhangen. Buitenlandse arbeiders waren culturele minderheden geworden. Vanaf de jaren tachtig is de sociaal-politieke agenda steeds meer in het teken komen te staan van thema’s die verband houden met de vestiging en inburgering van immigranten en hun nazaten.
Het vraagstuk van de integratie van de eigen arbeidersklasse leek in de loop van de jaren tachtig min of meer afgerond - een gepasseerd station. Er waren weliswaar sociale wetenschappers, zoals de Rotterdamse socioloog Godfried Engbersen, die er in de afgelopen twintig jaar met enige regelmaat op wezen dat die opvatting niet klopte. Zij kregen echter weinig gehoor in het stemmenkoor over de schaduwzijden van de multiculturele samenleving. Allochtonen waren uitgegroeid tot de tweede sociale kwestie, die om eenzelfde voortvarende sociale aanpak vroeg als in het verleden bij de arbeidersklasse.
Die overgang in het politieke en maatschappelijke denken van ‘de arbeider’ naar ‘de allochtoon’ ging gelijk op met de neoliberale wind die met Ronald Reagan en Margaret Thatcher aan het begin van de jaren tachtig mondiaal opstak. Achterstand werd steeds meer beschouwd als een probleem van het individu, want iedereen die het wilde kon immers profiteren van de kansen die de vrije markt bood. De gedachte dat achterstanden die mensen opliepen ook samenhingen met structurele belemmeringen in de samenleving was op zijn retour.
Zowel bij de voor- als de tegenstanders van immigratie en het ontstaan van een multiculturele samenleving domineerde het denken in culturele en etnische verschillen. In kringen van politici, ambtenaren, wetenschappers en de media werden de maatschappelijke problemen vanaf de tweede helft van de jaren tachtig in toenemende mate geduid in termen van allochtonen versus autochtonen. Bij beeldbepalende minderheden als Marokkanen en Turken viel het begrip ‘allochtoon’ bovendien vaak samen met dat van ‘moslim’. Dit had direct te maken met de institutionalisering van de islam als godsdienst. Deze werd vooral zichtbaar in de stichting van moskeeën en scholen vanaf het midden van de jaren tachtig.
Ook sociaaldemocraten raakten geobsedeerd door dit denken. De onderliggende sociale en economische oorzaken van de achterstanden van deze groepen raakten daardoor buiten beeld. Het gaf tevens voeding aan de criticasters van immigratie, die vonden dat allochtonen werden voorgetrokken en het ‘eigen volk’ in de kou bleef staan. Dan ging het niet alleen om de overlast die groepjes Marokkanen en andere immigranten veroorzaakten. Mensen voelden zich verwaarloosd en in de steek gelaten door de politiek.
De politiek heeft die signalen eenzijdig geïnterpreteerd. Het debat sinds de jaren negentig heeft zich namelijk toegespitst op culturele thema’s met een hoog symbolisch gehalte: hoofddoekjes, boerka’s, dubbele paspoorten, en de rol van migrantenorganisaties. Die symboolpolitiek verhult echter, dat de problemen waarmee allochtonen en autochtonen kampen – en hun achterstanden – vaak het gevolg zijn van hun sociale en economische positie.
Onveiligheid, criminaliteit en onderklassenvorming komt zeker niet alleen voor onder migranten met te weinig diploma’s op zak. Integratie zou zich dus net zozeer moeten richten op het verbeteren van de positie van laagopgeleide autochtonen, of die nu in Rotterdam, Den Bosch, Koggeland, Limburg of Friesland wonen. Vandaar dat Pim Fortuyn een snaar raakte met zijn ‘verweesde samenleving’, een waarschuwing die ook de PVV geen windeieren legt. Deze populisten laten echter na – en dat geldt zeker voor het recente boek van Martin Bosma – om hieruit de consequentie te trekken dat de analyse in termen van etniciteit tekortschiet. Zij worden verblind door de etnische obsessie.
Een terugkeer naar het begrip ‘klasse’ of eventueel ‘sociaal milieu’ mag een stap terug in de tijd lijken, maar onderzoek naar armoede en het ontstaan van een onderklasse laat zien dat de positie van ouders en grootouders veel meer verklaart dan etniciteit, cultuur of religie. Zo presteren de meeste moslims in de Verenigde Staten of de Indiërs in Engeland maatschappelijk beter dan de gemiddelde inwoner van die landen. Anders dan de moslims in Nederland komen zij namelijk uit de hogere middenklasse in hun land van herkomst. Net als trouwens het overgrote deel van Nederlandse kinderen met laagopgeleide ouders niet verder komt dan het VMBO.
Wanneer het figuren als Martin Bosma, en met hem de PVV, ernst is met hun idee in de socialistische voetsporen van Jacques de Kadt en Willem Drees te treden, dienen zij om te beginnen het denken in etnische en religieuze vakjes op te geven. Gezien hun obsessie met de islam is dit echter niet waarschijnlijk. Die fixatie geldt echter niet alleen de populisten, ook de PvdA is ver van haar oorsprong weggedreven en verstrikt geraakt in de etnische (en nationalistische) fuik. Dat bleek met name uit de omstreden integratienota Verdeeld verleden, gedeelde toekomst, vastgesteld op het partijcongres van 14 maart 2009.
Wil de partij haar historische achterban terugwinnen en tegelijkertijd immigranten en hun nazaten aan zich binden, dan zal zij zich om te beginnen moeten distantiëren van het denken in termen van etnische culturen. Klasse is de gemene deler van veel maatschappelijke problemen, dus dient de dreigende tweedeling bij die wortel te worden aangepakt. Het is daarom interessant dat beoogd minister van Binnenlandse Zaken (en Integratie), de CDA’er Donner, op vrijdag 8 oktober jongsleden in het NOS-journaal verklaarde dat “integratie voor het overgrote gedeelte ook betrekking heeft op Nederlanders”. Het valt te hopen dat Donner samen met zijn partijgenoot Gerd Leers, de nieuwe minister van Immigratie en Asiel, die wijsheid ook in de praktijk brengt.
Leo Lucassen en Wim Willems bezetten samen de leerstoel Sociale Geschiedenis aan de Universiteit Leiden/ Campus Den Haag. Een bewerking van deze tekst verscheen eerder in NRC Handelsblad. Deze tekst is met toestemming van Leo Lucassen op Republiek Allochtonie geplaatst.
Lees ook 'Vijf misverstanden over de Roma' (27-09-2010) door Lucassen.
Zie ook het stuk 'Migratie stimuleert innovatie' (01-11-2010), n.a.v. een interview met Lucassen in ScienceGuide.
Meer over etniciteit, integratie, klasse, leo lucassen, links, pvda, pvv, sociaal-democratie, sociaal-economisch, wim willems.