Kabinetsaanpak jihadisme: focus op wetgeving bedreigt effectiviteit

In opinie door Amy-Jane Gielen op 05-09-2014 | 08:00

Tekst: Amy-Jane Gielen

Jihadisten zullen worden ‘gevolgd, opgespoord, opgepakt en opgesloten’, aldus ministers Ivo Opstelten (Veiligheid) en Lodewijk Asscher (Integratie) afgelopen vrijdag tijdens de presentatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Zo kunnen mensen die zich vrijwillig aansluiten bij een terroristische strijdgroep zoals IS – zonder strafrechtelijke vervolging - het Nederlanderschap kan worden ontnomen. Ferme taal dus, maar ook effectief?

De lancering van een dergelijk actieprogramma is niet nieuw. In 2007 presenteerde voormalig minister Guusje ter Horst (Binnenlandse Zaken) het Actieplan Polarisatie en Radicalisering, wat internationaal werd geroemd vanwege zijn sterke lokale en preventieve focus. De lokale aanpak was een zogenaamde combinatie van ‘harde’ en ‘zachte’ maatregelen. 

De zachte maatregelen moesten bijvoorbeeld ontmoeting en debat tussen jongeren en andersgezinden stimuleren. De harde aanpak draaide niet om maatregelen zoals het in beslag nemen van het paspoort of ontnemen van Nederlanderschap, maar om handhaving van de leerplicht en meer toezicht op straat. 

Met de grote aandacht voor het ontnemen van Nederlanderschap, contactverboden, meldplicht en het tegengaan van het verspreiden van haatzaaiende boodschappen wordt de suggestie gewekt dat er een radicaal ander beleid komt. Maar ook dit nieuwste actieplan biedt een combinatie van repressieve en preventieve maatregelen. Deradicaliseringsprogramma’s, familieondersteuning, maatschappelijke tegengeluiden mobiliseren en de aanpak van discriminatie zijn slechts een aantal van de ‘zachte’ maatregelen van de in totaal 38 reeds bestaande, uitgebreide en nieuwe acties die worden voorgesteld. 

Toch zijn er diverse accentverschuivingen, zoals de meer gefocuste aanpak gericht op een specifieke doelgroep, in plaats van een brede aanpak op jongeren in het algemeen waar onder andere debat, ontmoeting, stages en voortijdig schoolverlaten een onderdeel van vormden. Daarnaast ligt het primaat van dit actieprogramma niet bij het lokaal bestuur, maar is er een grote rol voor de nationale overheid, waarbij het lokale bestuur wel wordt ondersteund. 
Het meest saillante verschil is echter het samenvoegen van wetgeving en sociaal beleid. Hoewel na de moord op Theo van Gogh een heel wettelijk instrumentarium tegen terrorisme werd opgetuigd, wordt in het oude actieplan tegen radicalisering wetgeving geen enkele keer genoemd, terwijl in het huidige actieprogramma deze de boventoon voert.  En precies hierin schuilt het gevaar voor de effectiviteit van het beleid.

Het effectief toepassen van anti-terrorismewetgeving veronderstelt onder andere dat we weten wie zich mogelijk bij een terroristische organisatie dreigt aan te sluiten, wie al zijn uitgereisd en wie er zijn teruggekeerd. Daar hebben we gelukkig de politie- en inlichtingendiensten voor, maar dat kunnen ze niet alleen. Het is niet voor niets dat diverse inlichtingdiensten in Europa een foutmarge hanteren van twintig tot dertig procent van het aantal strijders dat naar Syrië en Irak vertrokken is, omdat sommigen ‘onder de radar’ verdwijnen. 

Om die foutmarge zoveel mogelijk te reduceren, is de overheid ook afhankelijk van meldingen uit de gemeenschap, van professionals zoals leerkrachten en tot slot ook van ouders die bijvoorbeeld aangifte doen van vermissing op het moment dat hun kind naar Syrië of Irak is vertrokken.  Kortom, dat vraagt om een grote mate van vertrouwen en samenwerking. En dit is waar met het nieuwe beleid de schoen wringt. 

De Marokkaanse moeder die nu aangifte doet van vermissing van haar 19-jarige zoon die naar Syrië vertrokken is, denkt wel twee keer na over aangifte als ze haar zoon bij eventuele terugkomst niet in haar armen kan sluiten, maar zonder strafrechtelijke veroordeling op een vliegtuig naar Marokko wordt gezet, omdat zijn Nederlanderschap hem is ontnomen. De docent die zich zorgen maakt om zijn 16-jarige leerling uit het praktijkonderwijs, omdat zij mogelijk op het punt staat Nederland te verlaten om een jihadistische strijder in Irak te huwen,  zal minder snel zijn zorgen naar de politie uiten. Als we niet weten wie allemaal vertrekken, weten we ook niet wie er terugkeren en daarmee mogelijk een veiligheidsrisico vormen. 

Streng optreden is nodig, maar gemeenschappen, families en professionals zijn daarin cruciaal. Hoewel het actieprogramma daar op inhoud in voorziet, creëert het daar door de koppeling met, en sterke focus op repressie niet de juiste randvoorwaarden voor, wat de effectiviteit van het programma bedreigt. Het is daarom van belang dat het kabinet niet alleen een visie uitdraagt van opsporen en vervolgen, maar ook sterk de nadruk legt op kwetsbare jongeren beschermen en de voedingsbodem wegnemen. Uit onderzoek is gebleken dat de succesvolle manier is om gemeenschappen, families en professionals betrokken te krijgen bij je actieplan.

Amy-Jane Gielen is auteur van het boek Radicalisering & Identiteit en co-redacteur van Wat werkt nu werkelijk? Sinds 2007 onderzoekt en adviseert zij over antiradicaliseringsbeleid, www.agadvies.com. Een bewerkte versie van dit artikel verscheen 3 september in Het Parool.
Meer van Amy-Jane Gielen op dit blog hier

Meer artikelen over radicalisering hier

 

Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook.  

Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door ons te steunen


 

 


Meer over amy-jane gielen, jihad, jihadisten, radicalisering.

Delen:

Reacties


arjan - 05/09/2014 14:03

Fijn, dit nuchtere en gebalanceerde artikel. Nu maar hopen dat de opstellers van het rare persbericht van vluchtelingen organisaties Nederland (het vorige bericht) dit ook lezen.