Islamitisch onderwijs - hoe verder?
In opinie op 08-09-2011 | 21:11
Tekst: Bart Voorzanger
Het islamitisch onderwijs is weer in opspraak. Nu vanwege vermeende fraude. Er gingen (en gaan) daar dingen niet goed. Zoveel is wel duidelijk. ’t Zal sommige Nederlanders verheugen daar verontwaardigd over te kunnen doen. Maar heel veel verder komen we daarmee niet. Ik ga ervan uit dat het islamitisch onderwijs bestaansrecht heeft – ik zal zo uitleggen waarom – en dat betekent dat de problemen daar moeten worden opgelost. Maar dan moet je ze wel eerst kennen. Een schets daarom van wat naar mijn idee de belangrijkste problemen zijn.
vooraf: het bestaansrecht van islamitisch onderwijs
Onderwijs aan kinderen betekent altijd ook het opvoeden van kinderen. Je kunt onderwijs en opvoeding niet scheiden. In ons land is opvoeding een zaak van de ouders. Er zijn landen waar dat anders ligt, waar de overheid de opvoeding dicteert, maar in elk geval ik zou daar niet willen wonen.
Je kunt niet opvoeden zonder uit te gaan van een duidelijk stelsel van normen en waarden. Dat stelsel heeft per definitie een bepaalde levensbeschouwelijke kleur. Neutraal opvoeden is een contradictie. Ons openbare onderwijs is niet neutraal, hoe hardnekkig voorstanders ervan ook doen alsof. Het biedt onderwijs en opvoeding in de geest van de min of meer seculiere, min of meer liberale, min of meer ‘verlichte’ meerderheid van het Nederlandse volk. Die meerderheid is zo groot dat het kan lijken alsof hij de norm is, de standaard, waar de minderheid van katholieke, gereformeerde, antroposofische, montessori-, dalton-, … en nu dus ook islamitische scholen, als ‘bijzonder’ bij afsteekt. Maar dat is onzin. Ons onderwijs is noodzakelijk verzuild – noodzakelijk omdat het om opvoedende instellingen gaat – en het openbaar onderwijs is daarbinnen gewoon de grootste zuil.
Tegen die achtergrond is het onvermijdelijk dat we ook islamitische ouders de mogelijkheid gunnen en geven hun kinderen naar scholen te sturen waarvan het pedagogisch klimaat aansluit bij de opvoeding thuis. En voor een orthodoxe minderheid binnen het islamitische volksdeel betekent dat een behoorlijk traditionele school. Dat vindt niet iedereen leuk. Dat is voor velen even slikken. Maar draai ’t even om: stel je voor dat je als vrijdenker woont in een land waar de meerderheid rechtleers een veeleisende religie aanhangt. Ken je jezelf in zo’n situatie het morele recht toe zelf te bepalen hoe je kinderen worden opgevoed (los van de vraag of je land zo’n recht feitelijk erkent)? Zo ja, dan zul je ook moeten accepteren dat moslimouders hier recht hebben op een school die aansluit bij hun levensbeschouwing. Zo nee, dan verspeel je daarmee het recht te klagen over landen waar het regiem de opvoeding dicteert. ’t Is een keuze …
Nederlanders beroepen zich met graagte op hun rechten. En we kloppen ons graag op de borst dat die rechten hier, anders dan elders, behoorlijk goed verankerd zijn. Maar we vergeten vaak dat mensenrechten pas echt mensenrechten zijn als we ze ook ruimhartig gunnen aan mensen die er iets mee doen dat ons niet aanspreekt. Vrijheid van meningsuiting betekent pas echt iets als je die ook gunt aan wie hem gebruikt om in jouw ogen akelige meningen te ventileren. Vrijheid van godsdienst betekent pas echt iets als je die ook gunt aan wie een in jouw ogen onprettige godsdienst aanhangt. Vrijheid van onderwijs betekent pas echt iets als je die ook gunt aan wie een in jouw ogen benauwende school nastreeft. Wie islamitisch onderwijs wil verbieden vanwege akeligheid en benauwenis heeft iets zeer wezenlijks niets begrepen.
Los daarvan: ik heb een aantal jaren op verschillende islamitische scholen gewerkt, en benauwender dan mijn eigen goed christelijke jaren-vijftig lagere school waren ze niet. En daar bewaar ik nog heel wat warme herinneringen aan.
Terug naar een recentere geschiedenis …
islamitisch onderwijs – een korte geschiedenis
Begin jaren tachtig verschenen de eerste islamitische basisscholen. Meestal begon dat met een groep bezorgde ouders die het gangbare onderwijs te vrij en te ongodsdienstig vonden. Van onderwijs wisten ze niets, en van de Nederlandse samenleving wisten ze weinig meer dan dat die hen het recht gaf zelf een school te stichten. En dat leek ze wel wat.
Veel hulp van de overheid kregen ze niet en aangezien ze van toeten noch blazen wisten, waren ze aangewezen op individuele adviseurs en administratiekantoren. Met die hulp gingen ze aan de slag. Soms schreven ze, met hulp van buiten, op hoe hun school eruit moest zien. Dat leidde dan tot mooie, maar weinig zeggende verhalen die de nadruk legde op vrede en tolerantie, op openheid en gastvrijheid, en op het kind dat centraal moest staan en dat ‘een onbeschreven blad’ was waaraan je hooggestemde idealen moest meegeven.
Dat verhaal gaf het beeld in het hoofd van die bezorgde aspirant-bestuurders maar zeer beperkt weer. Wat ze wilden was daarnaast vooral ook een school met orde en discipline, waar een duidelijk onderscheid tussen jongens en meisjes werd gemaakt, en zeker in de bovenbouw ook meer en meer een duidelijke scheiding. Een school ook waar personeel en leerlingen zich zedig kleedden en gedroegen, waar mannen en vrouwen elkaar niet aanraakten, waar muziek beperkt bleef tot zang, eventueel met begeleiding van een tamboerijn of trommeltje, maar zeker niet met snaar- of blaasinstrumenten, en waar afbeeldingen van mensen alleen waren toegestaan als die functioneel waren, zoals in het biologieonderwijs, maar zeker niet in de tekenles. Een school kortom die in Nederlandse ogen wel erg traditioneel was, en waar menigeen bij zal gruwen. Maar dat gruwen is wederzijds – dat is nu precies de reden dat sommige islamitische ouders zo’n school nastreefden.
De onervaren en ondeskundige islamitische aspirant-bestuurders, intussen, doorliepen aan het handje van hun adviseurs het hele circus dat aan de oprichting van een school voorafgaat. Er kwam een stichting met statuten en reglementen. Die liet prognoses maken, plannen opstellen, de vereiste stukken schrijven (of elders kopiëren), subsidies aanvragen, en als dat tot een Haags ja-woord leidde, huurde ze een gebouw, stelde ze personeel aan en opende ze vol verwachting de deuren van haar school. Van nu af aan bestuurden de bestuurders echt iets.
de identiteit als speelbal
En toen ging het mis. Bevoegde onderwijzers van moslimshuize waren er nauwelijks, dus personeel en directie waren in hoofdzaak niet-islamitisch. Deels waren het welwillende idealisten die de moslimgemeenschap wilden helpen maar die geen idee hadden welke hulp die moslimgemeenschap precies zocht. In andere gevallen ging het om mensen die zich verre boven die malle moslims verheven voelden, en die ze wel eens even zouden laten zien hoe je de islam, áls je dat nu werkelijk wilde, vorm diende te geven binnen onze superieure liberale cultuur. Maar wat hun uitgangspunten ook waren, in de praktijk maakte dat weinig uit. Ze gaven allemaal les zoals ze dat ook gedaan hadden op bijvoorbeeld een moderne vrijzinnig christelijke basisschool: openbaar onderwijs met wat religieuze franje, zij het dan nu islamitische franje. Vrolijke minaretjes in plaats van vrolijke kerstboompjes, leuke liedjes over Mohammed in plaats van over ’t kindje Jezus, dartele schaapjes van crêpepapier bij het offerfeest, in plaats van gekleurde eieren met pasen. En verder streefden ze vooral een zo gewoon mogelijke Nederlandse school na die de gelijkwaardigheid van alles en iedereen predikten en waar voor het idee dat de islam de enig juiste godsdienst is geen plaats was.
Een wonder was dat niet, en in feite konden ze ook nauwelijks anders, want afgezien van dat fraaie verhaal over vrede en tolerantie en onbeschreven bladen, hadden ze nauwelijks iets te horen gekregen over wat voor school ’t worden moest waar ze kwamen te werken. En in zekere zin was ook dat geen wonder want de bestuurders die uitgebreid inhoudelijk met hun aanstaande personeelsleden in gesprek hadden moeten gaan, deden dat niet omdat wat zij onder islam verstonden voor hen zo vanzelf sprak dat ze niets eens op het idee kwamen dat je dat anderen moest uitleggen.
bestuurders als toezichthouders
Schoolbestuurders hoorden en zagen met stijgende ergernis wat er op hun scholen gebeurde. De orthodoxe idealen waarmee ze aan dit moeizame project begonnen, gingen zo in rap tempo teloor. Ze begonnen zich daarom steeds nadrukkelijker met de dagelijkse gang van zaken te bemoeien en riepen hun personeel steeds krachtiger tot een orde waar dat personeel vaak maar weinig in zag. De welwillende idealisten voelden zich onbegrepen; de hooghartige emancipatoren voelden zich gedwarsboomd door onbeschaafde baardmannen, en conflicten waren onvermijdelijk. Het ziekteverzuim steeg, wie dwars bleef liggen werd op non-actief gesteld, en wie kon zocht zijn heil elders. Bevoegd personeel was steeds lastiger te krijgen, en door die nood gedwongen, stelde het bestuur steeds vaker onbevoegden aan. In plaats van pedagogische vaardigheden en didactische kennis werden ingetogenheid en gezeglijkheid kerncompetenties.
De veelvuldig toezicht houdende bestuursleden besteedden – voor hun gevoel noodgedwongen – zoveel tijd aan hun scholen dat ze die taak nauwelijks met een baan elders konden combineren. Ze zochten daarom steeds vaker werk, of in elk geval een inkomen – ook zij hadden een gezin immers – op hun eigen school. Een enkeling liet zichzelf, op fake-facturen, geld uitbetalen. Een zo’n geval maakte ik van vrij dichtbij mee. Die bestuurder is wegens fraude veroordeeld. Het wrange is dat de man zich in feite een slag in de rondte werkte omdat zijn directeur ziek thuis zat. Hij had z’n geld wel degelijk verdient, maar werd gestraft omdat hij de betaling zo onhandig regelde. Anderen gingen aan de slag als directeur, conciërge, financieel of administratief medewerker, klasse-assistent, godsdienstleraar, en in een enkel geval zelfs in bizarre functies als ‘locatiemanager’. Dat kwam min of meer op hetzelfde neer, maar ’t was niet formeel verboden en dus strafbaar, al was het in strijd met de code voor goed bestuur in het onderwijs die zulke dubbelfuncties afwijst. De allerslimste bestuurders maakten zelfs die fout niet. Ze richten bijvoorbeeld een bureautje op met henzelf als werknemers dat ze in hun functie van schoolbestuurder inhuurde om allerlei klussen voor de school te doen.
leerlingenvervoer
Een bijkomend probleem van islamitische scholen was dat ze meer leerlingen nodig hadden dan in de directe omgeving te vinden waren. Ze moesten voldoen aan de minimale eisen voor de omvang van scholen, de ‘stichtingsnorm’, die per gemeente verschilt en juist in de steden waar veel moslims wonen, relatief hoog ligt. Weliswaar waren ze meestal gevestigd in zwarte wijken, maar de behoefte aan specifiek islamitisch onderwijs leeft maar bij een beperkt deel van de islamitische gemeenschap. De liberalere rest was en is heel tevreden met openbaar onderwijs. Het verzorgingsgebied van islamitische scholen was daardoor relatief groot. En dan hadden ze vaak ook nog het probleem dat ze alleen in een lastig te bereiken uithoek een schoolgebouwtje kregen. Helaas had uitgerekend het publiek dat zulke scholen prefereert, er moeite mee kinderen zelfstandig op de fiets naar school te laten gaan. Bovendien ging het niet zelden om mensen met een laag inkomen en een groot gezin. Zonder apart geregeld en door de school gesubsidieerd vervoer had het islamitisch onderwijs in feite geen schijn van kans. Besturen kochten busjes uit het onderwijsbudget en lieten die door vrijwilligers rijden. Soms waren die vrijwilligers de bestuurders zelf, die zich voor hun opoffering beloonden door hun busjes ook privé te gebruiken.
Let wel, dit alles gebeurde met medeweten van adviseurs en administratiekantoren. Die kunnen en zullen tegenwerpen dat zij niet verantwoordelijk waren voor wat er gebeurde. Maar ze beseften terdege dat die besturen volledig van hen afhankelijk waren en uit hun medewerking opmaakten dat wat ze deden legaal en aanvaardbaar was. Juridisch verantwoordelijk waren adviseurs en administratiekantoren waarschijnlijk niet, maar moreel verantwoordelijk waren ze zonder meer, juist vanwege die afhankelijkheid. En laten we wel wezen: het was een afhankelijkheid waar ze ten volle van profiteerden.
Het resultaat van dit al was dat een deel van voor onderwijs bedoeld geld opging aan vervoer, en aan salarissen voor bestuursleden die daar vaak maar weinig tegenoverstelden. Die bestuursleden werkten er vaak heus hard voor – dat heb ik als gezegd met eigen ogen gezien – maar hun werk was een stuk minder nuttig dan ze meenden, gewoon omdat ze er de kennis en de capaciteiten voor misten.
fraude en ‘fraude’
Twisten kun je over de aanvaardbaarheid en wettigheid van dit soort uitgaven. Het geld was bedoeld voor onderwijs, maar dat onderwijs kon zonder leerlingvervoer niet bestaan, en zonder direct toezicht van bestuursleden zouden het al snel geen islamitisch onderwijs zijn geweest – althans niet in de ogen van de ouders die behoefte hadden aan aparte islamitische scholen. Kortom, deze uitgaven waren essentieel voor zowel het bestaan als het bestaansrecht van het islamitisch onderwijs. Alleen, zo’n situatie had de wetgever nooit voorzien.
Veel van de ‘fraude’ in het islamitisch onderwijs ligt in deze sfeer. Het feit alleen al dat de inspectie die ‘fraude’ constateerde – zoals Binnenlands Bestuur terecht schreef – betekent dat er niet geheimzinnig over werd gedaan. De betrokken uitgaven stonden gewoon in de stukken die de inspectie werden voorgelegd. Het gebeurde geheel te goeder trouw, en daarom zet ik ‘fraude’ hier toch maar even tussen aanhalingstekens.
Dubieuzer zijn de gevallen waarin bestuuursleden voor meer dan 100% van de werktijd werden benoemd en betaald. Maar ook zulke functies stonden gewoon in formatieplannen – formatieplannen gemaakt door te goeder naam en faam bekendstaande adviseurs en administratiekantoren. Die vonden dat kennelijk niet laakbaar of strijdig met de wet.
Er zijn zo hier en daar ook uitgaven gedaan die in niemands ogen echt noodzakelijk voor het onderwijs waren: snoepreisjes en donaties aan doelen die niets met onderwijs te maken hebben, bijvoorbeeld. Deels zijn die betaald uit gelden die door ouders zijn bijeengebracht – giften vanwege de Ramadan bijvoorbeeld. Daar kun je van alles van vinden, maar dat is een zaak voor de donerende ouders, niet voor de overheid. Alleen waar die uitgaven uit overheidsgeld gedaan zijn, kunnen ze met recht fraude worden genoemd en ligt een gang naar de rechter voor de hand. Maar dan hebben we het wel over heel wat zeldzamer gevallen.
hoe dan wel?
Ik kies ervoor moslimouders het recht op eigen onderwijs te gunnen. En als u diezelfde keuze doet, zult u met mij moeten concluderen dat onze onderwijswetgeving niet was toegesneden op de komst van een grote groep nieuwe Nederlanders met een hier tot dan toe zeldzame religie. Het Nederlandse recht een eigen school te stichten gaat ervan uit dat je beschikt over voldoende goed gekwalificeerd personeel dat de uitgangspunten van zo’n nieuwe school van harte onderschrijft. Voor de meeste vormen van ‘bijzonder’ onderwijs was en is dat geen probleem. Toen hier de eerste specifiek christelijke scholen werden gesticht, bijvoorbeeld, stonden er christelijke docenten klaar om aan de slag te gaan. Veel bijzonder onderwijs werd mede op gang gebracht door onderwijsgevenden uit het openbaar onderwijs die ontevreden waren met hoe het daar toeging. En inmiddels hebben veel van deze groepen zelfs hun eigen pabo’s. De pas aangekomen moslims hadden die luxe niet. Ze waren vrijwel allemaal laag opgeleid. Daar hadden we ze zelfs op uitgezocht. Een zeer moeizame aanloopfase was daardoor onvermijdelijk.
Als regeren vooruitzien is, en er in de jaren tachtig in Den Haag geregeerd werd, had dat probleem moeten zijn voorzien en aangepakt. Dat had ook best gekund. Islamitische schoolbesturen in oprichting hadden een degelijke begeleiding moeten krijgen. Ze hadden hun wensen en uitgangspunten veel grondiger moeten uitwerken. De botsing tussen besturen en hun niet-islamitische personeel was dan te voorkomen of in elk geval te beperken geweest, deels door op een bescheidener voet te beginnen (waarvoor eisen als de stichtingsnorm hadden moeten worden opgeschort), deels door personeel dat daartoe bereid was, te helpen les te geven in de geest van de school, in plaats van die school naar eigen levensbeschouwelijke inzichten in te richten. ’t Had wat gekost allemaal, zowel aan geld als aan toegevendheid, maar ’t had een hoop ellende voorkomen.
Maar goed, dat is nakaarten en nakaarten wordt snel zwartepieten. Mensen zijn nauwelijks tot vooruitzien in staat. We zijn allemaal generaals die ons steeds weer voorbereiden op de afgelopen oorlog. In de praktijk kunnen we weinig anders dan achteraf constateren dat de ontwikkelingen ons verrasten, om vervolgens zo goed mogelijk de schade te herstellen. Concreet betekent dat hier dat we niet moeten gaan zeuren over verkeerd besteed geld. (Terzijde: dan heb ik het over schoolbestuurders die te goeder trouw de verkeerde uitgaven deden, niet over de enkeling die zich uit pure hebzucht heeft verrijkt, en vaak ook donders goed wist dat hij iets deed wat niet deugde.) Wel zullen we de islamitische schoolbesturen van nu de hulp moeten geven die hun voorgangers de afgelopen dertig jaar niet kregen. Ze geven veelal leiding aan scholen waar van alles mis is dat hersteld moet worden: scholen die werken met methoden die alles behalve optimaal zijn, personeelsleden die in elk geval daar gewoon niet functioneren of die door de problemen van de afgelopen decennia alle motivatie kwijt zijn, een schoolcultuur waarin van alles is scheefgegroeid. Er zullen mensen moeten worden ontslagen of bijgeschoold, er zal opnieuw moeten worden nagedacht over het karakter van de school, er zal een gezonde medezeggenschap op poten moeten worden gezet, kortom, er moet van alles gebeuren en dat kost allemaal geld. Maar er zijn slechts twee alternatieven: niets doen betekent slecht onderwijs voor een toch al kwetsbare groep leerlingen met alle maatschappelijke ellende die daaruit voortkomt; ingrijpen zonder te willen investeren betekent het compleet opheffen van een schooltype. En met dat laatste zouden we moslimouders rechten ontzeggen die we ieder ander wel gunnen en die we van wezenlijk belang achten voor de democratische rechtstaat die we Nederland zo graag zagen zijn. Niet echt een alternatief dus.
Je zou waarachtig gaan hopen op bestuurders die echt eens durven terugkijken.
(Over mijn ervaringen op een islamitische school deed ik een boekje open in De ongelukkige klas, ook te downloaden in epub-formaat. Van wat in de betrokken organisatie bestuurlijk zoal misging, doe ik verslag in een stukje Siba-geschiedenis. Bij die Siba, de Stichting Islamitische Basisscholen Amsterdam, greep het ministerie uiteindelijk in, na zeer lang aandringen van de medezeggenschapsraden. Wat daarbij misging leest u desgewenst in Minkukels en misverstanden.)
Dit artikel is van filosoof Bart Voorzanger en eerder verschenen op zijn eigen weblog. Eerdere blogs van Bart Voorzanger die op Republiek Allochtonie zijn verschenen vindt u onder de tag bart voorzanger
Meer over islamitisch onderwijs op dit blog hier
Reacties
Antoine Berben - 09/09/2011 15:06
Maar zijn verhaal klopt dus weer eens niet want als VOORZANGER wil beweren dat het juist de Nederlandse wetgeving was die islamitisch basisonderwijs het zo extra moeilijk heeft gemaakt verwijs ik graag naar alle andere bijzondere scholen die in dezelfde tijd werden gesticht en ook nu nog gewoon bestaan, dus zonder fraude en ander geklooi met scholierenvervoer!
Misschien moet VOORZANGER eens in Binnenlands Bestuur van heden kijken wat daar geschreven staat omtrent deze hele mislukking die islamitisch basisonderwijs in Nederland heet!
Daarnaast mis ik nog een ding in zijn hele manier van redeneren en dat is dat in dit land eenvoudigweg geen plaats meer is voor welke religie dan ook die zozeer nog in staat is de maatschappij te beinvloeden zoals godsdiensten dat hier eerder wel met succes hebben kunnen doen. Dat bestaat niet meer en is ook niet gewenst door de grote meerderheid en volgens mij geldt dat ook voor de meerderheid van moslims!