Godsdienstvrijheid vereist godsdienstige vorming
In opinie door Bart Voorzanger op 12-03-2012 | 16:44
Moslims, en dan met name jonge moslims, hebben regelmatig te maken met dwang uit eigen kring. Je kunt ze helpen door datgene te verbieden waartoe ze gedwongen worden. Je zou ook kunnen zorgen dat ze hun eigen geloofs- en gedragskeuzen kunnen rechtvaardigen, en dat ze in de discussie met radicale geloofsgenoten niet bij voorbaat kansloos zijn. Daar hebben ze dan wel wat meer kennis en inzicht voor nodig dan ze nu thuis, in de moskee en op school meekrijgen.
Wees gerust, dit wordt niet wéér een stukje over de Hogeschoolse bezemkast voor biddende moslims. Maar de aanleiding ligt daar wel: de Hogeschool van Amsterdam deed zijn informele gebedsruimte op slot omdat gematigd islamitische studenten zich door een groep fanatiekelingen gedwongen voelden om er gebruik van te maken. Zulke dwang komt voor. Net als Iran en Saoedi-Arabië heeft ook Nederland zijn islamitische godsdienstpolitie. En al gaat het dan hier om kleine clubjes onbezoldigde vrijwilligers zonder steun van het wereldlijke gezag en zonder gevangenissen en martelcentra, machteloos zijn ze bepaald niet. Jonge moslims zijn kwetsbaar, en het is dus heel goed dat instellingen als de HvA ze te hulp schieten. Alleen, het afsluiten van een gebedsruimte lijkt me de juiste vorm niet. Sterker nog, ik denk dat het haast reflexmatige van die reactie deel van het probleem is. De kwetsbaarheid van jonge moslims is vooral het gevolg van een gebrek aan religieuze kennis en theologische vaardigheden. En die missen ze omdat wij religie als privézaak zien waarvan je in het openbare leven zo min mogelijk dient te merken – precies de reden waarom het afsluiten van zo’n ruimte zo voor de hand lijkt te liggen.
’t Is al vaker gezegd: Nederland was net stevig aan het seculariseren toen het een grote groep behoorlijk traditionele gelovigen binnenhaalde. Als werkkracht waren ze welkom, als medemens aanvankelijk ook nog best, maar dat ze gelovig waren, wilde aanvankelijk vrijwel niemand weten. Aandacht voor dat geloof kwam er pas toen enkele voornamelijk niet-Nederlandse moslims, voornamelijk élders, in naam van dat geloof dood en verderf begonnen te zaaien. En die aandacht was vooral negatief.
Zeker, er zijn nog heel wat gelovige, en dan meestal christelijke, Nederlanders, maar voor hen is geloof vooral een innerlijke overtuiging, en een bron van hoop en troost, waarover ze in het openbaar nauwelijks nog spreken. In het politieke discours speelt dat geloof eigenlijk geen rol meer. De modale CDA-er wordt zelfs kribbig als je hem of haar aanspreekt op het christendom dat ooit toch achter die C stak. En in het morele discours is de christelijke ethiek zo goed als volledig ingeruild voor algemene normen, waarden en deugden. God speelt daarin geen enkele, althans geen enkele zichtbare, rol. Godsdienst is voor autochtonen stilaan gaan behoren tot de zaken waarover men in gezelschap zwijgt.
In het dagelijks leven van veel, ook bepaald niet fanatieke en activistische, moslims daarentegen speelt het geloof een behoorlijke centrale rol. Het bepaalt, soms van moment tot moment, wat goed en fout is, wat je doet of laat, hoe je je kleedt, wat je eet en drinkt, hoe je je geld besteedt, je tijd indeelt, je partner kiest, en wat je zegt of ongezegd laat.
Het gevolg van dat soms behoorlijk grote verschil is dat wij met moslims niet praten over zo ongeveer het belangrijkste in hun bestaan. Met hun islam hoeven ze bij ons niet aan te komen. Daarover kunnen ze alleen bij elkaar terecht. Als zich op religieus terrein problemen voordoen, moeten ze dat onderling maar oplossen.
’t Is zo bezien al een wonder dat die HvA-studenten klaagden over religieuze intimidatie, en al helemaal dat het bestuur daarop iets ondernam. Maar wát het ondernam past weer wel heel aardig in het plaatje. Als zich een conflict tussen moslims voordoet, zijn autochtone bestuurders sterk geneigd het strijdperk gewoon maar af te sluiten. De HvA deed dat letterlijk door de gebedsruimte op slot te doen. Een Antwerpse scholengemeenschap deed dat een poosje geleden wat figuurlijker door het dragen van hoofddoekjes te verbieden zodat geen studente nog onder druk gezet kon worden om zo’n doek om te doen (zie mijn ‘Anderen over het Koninklijk Atheneum’). Ze gedragen zich als ongeduldige ouders wier kinderen vechten om een stukje speelgoed: speelgoed in de kast, kast op slot, conflict bezworen. Op de korte termijn lijkt het een oplossing, maar zo’n tactiek heeft een aantal bezwaren. De combattanten zien de dingen die hun leven glans geven één voor één verdwijnen, hun schijnbaar bezworen machtsstrijd richt zich op andere dingen en gaat ondergronds, en een fantastische gelegenheid ze te leren omgaan met dit soort conflicten gaat ongebruikt voorbij.
Wat door fundamentalisten onder druk gezette moslims nodig hebben is een gedegen kennis van hun geloof. Van huis, weekendschool en moskee krijgen ze het traditionele, eendimensionale, verhaal mee. Dat gaat over een eeuwige en ongeschapen, door God aan Mohamed gedicteerde koran, een door ooggetuigen zorgvuldig vastgelegde biografie van de Profeet waaruit iedereen alles leren kan wat hij leren moet om een voorbeeldig moslim en mens te worden, en een ononderbroken traditie die garandeert dat vaders en imams alles weten wat voor kinderen en gemeenteleden van belang is en waarover die laatsten vooral niet zelf moeten gaan nadenken.
Dat over herkomst en ontwikkeling van de islam ook andere verhalen te vertellen zijn, verhalen die vaak wat beter sporen met wat we allemaal zoal over de wereld weten, dat horen ze nergens, laat staan dat ze met die verhalen kennis maken op een manier die hun leven en denken zou kunnen verrijken. Nadenken over aard en gezag van religieuze bronnen leren ze niet, laat staan dat ze die bronnen kritisch leren lezen. Enige kennis van de godsdiensten waar de islam uit voortkomt, krijgen ze niet mee. Inzicht in de aard van religieuze autoriteit krijgen ze van niemand. Het besef dat leer en leefregels nooit onmiddellijk uit de koran komen, maar altijd en onvermijdelijk berusten op een interpretatie van die oude, behoorlijk grillig geordende en alles behalve toegankelijke en ondubbelzinnige tekst, blijft ze vreemd.
Kortom, ze weten maar weinig van hun eigen geloof, en alle kennis die hen kan helpen hun eigen positie te bepalen, die met kracht van argumenten te verdedigen, en respectvol maar standvastig afstand te nemen van visies die hen niet aanspreken, wordt hen haast stelselmatig onthouden. In een discussie met de dogmatische drammers die alles wat hen niet aanstaat haram noemen, die elke geloofsgenoot die zich anders gedraagt dan zij een eeuwig verblijf in een hels vuur voorspiegelen, en wie weet in hun ijver zelfs dreigen met ellende vóór de dood, staan minder behoudende moslims met lege handen. En waarom? Omdat wij met z’n allen hebben besloten dat godsdienst geen maatschappelijke betekenis meer heeft, dat godsdienstige en theologische kennis, kennis van niks is, waar we onze kostbare onderwijstijd niet aan moeten verspillen, dat godsdienst iets is voor thuis en vrije tijd – besluiten die volledig voorbijgaan aan de betekenis van de godsdienst in het leven van een aanzienlijk deel van onze moslims.
Het wordt tijd dat we dit gaan inzien, en er consequenties aan verbinden. Het Nederlandse onderwijs zal in elk geval zijn islamitische leerlingen en studenten een gedegen godsdienstige vorming moeten meegeven. Dat is in hún belang, omdat het ze de vrijheid geeft zélf te besluiten wat ze willen geloven en welke betekenis ze hun geloof in hun leven willen geven. Onze grondwet garandeert vrijheid van godsdienst, en voor die vrijheid zijn kennis en inzicht noodzakelijke voorwaarden.
Maar gedegen godsdienstonderwijs is ook een gemeenschappelijk belang. Nederland zal voorlopig een land zijn met een niet te verwaarlozen islamitische minderheid, en als we toestaan dat leden van die minderheid gegijzeld worden door een handvol radicalen, blijft dat door onze nalatigheid een minderheid in de maatschappelijke marge. En dat moeten we niet willen.
Dit artikel is van filosoof Bart Voorzanger en eerder verschenen op zijn eigen weblog. Eerdere blogs van Voorzanger die op Republiek Allochtonie zijn verschenen vindt u onder de tag bart voorzanger.
Meer over bart voorzanger, emancipatie, HvA, onderwijs, radicalisering, religieuze vorming.
Reacties
Bart Voorzanger - 13/03/2012 19:40
De heer Veenstra lijkt te denken dat ik streef naar theologische discussies over de validiteit krachtens overgeleverde bronnen van bepaalde religieuze overtuigingen. Daar streef ik helemaal niet naar en ik schrijf dat ook nergens. Integendeel zelfs. Mijn hele verhaal draait om de kloof tussen bronnen en overtuigingen en het besef dat de brug over die kloof een kwestie van uiterst creatief mensenwerk is. Zelfs als de bronnen ‘van boven’ komen (wat ík niet geloof, maar anderen, met evenveel recht wel) komen de overtuigingen – het spreken over boven – geheel ‘van beneden’.
Het probleem is waarschijnlijk dat Veenstra en ik verschillende talen spreken. Hij heeft het over ‘hermeneutiek’ – een woord dat wolken van geheidegger bij mij oproept en mij elk zicht beneemt. Ik heb het over beslissingen en keuzes – woorden waarbij Veenstra kennelijk een verstokte positivist voor zich ziet die denkt dat een tekst gewoon zegt wat ie zegt. Waarschijnlijk bedoelen we in feite hetzelfde, maar kom daar maar ’s achter.
De heer Veenstra signaleert daarnaast mijn onvermogen tot het ‘inzicht’ te komen dat bepaalde ideeën volstrekt kwalijk zijn en zonder mitsen en maren afgekeurd en bestreden dienen te worden. En daarin heeft hij helemaal gelijk. Dat inzicht acht ik onbereikbaar. Ik vínd bepaalde ideeën volstrekt kwalijk. Alleen, van ‘inzicht’ is daarbij geen sprake. Moraal is een kwestie van smaak. En over smaak valt niet te twisten.
Maar los daarvan is wat de heer Veenstra in de derde alinea van zijn tweede reactie schrijft – ‘Een … zakelijke en analytische uiteenzetting …’ – vrij precies wat ik beoogde. Kennelijk zijn we het daar nog over eens ook, en dat lijkt me een mooi besluit voor een boeiende gedachtenwisseling. Waarvoor dank.
C. Veenstra - 13/03/2012 16:39
Ik denk dat hiermee de vinger is gelegd op een zwakke plek die ook opspeelt in een eerder betoog van Voorzanger dat ik al even aanhaalde: zijn kennelijke onvermogen te besluiten dat de ideeën van Haitham al-Haddad verwerpelijk en griezelig zijn – terwijl dit voor wie de moeite neemt zich in het bewijsmateriaal te verdiepen, wat natuurlijk niet tot het Baliedebat beperkt blijft, evident het geval is. Iemand die te exact - filosofisch: te positivistisch - denkt, kan per definitie niet tot het morele (i.e niet _logisch_ afleidbare) inzicht komen, dat bepaalde ideeën volstrekt kwalijk zijn en zonder mitsen en maren afgekeurd en bestreden dienen te worden; hooguit kan hij ervan overtuigd raken dat iemand - in dit geval bijvoorbeeld een salafistische leerling - een of meer denkfouten maakt bij het afleiden van zijn normen en waarden uit een bepaalde verzameling teksten; en de (trouwens hoogstwaarschijnlijk ijdele) hoop koesteren dat de persoon in kwestie zelf dergelijke denkfouten gaat inzien en tot andere oordelen komt. Maar die zienswijze is _zelf_ een soort denkfout, want miskent dat - in dit geval (sub)cultureel en/of door gewoontevorming overgedragen - normen en waarden in hoge mate _bepalen_ welke teksten en fragmenten daarvan uit een enorm corpus, belangrijk en maatgevend worden geacht, en welke dit voor de betrokkenen minder of niet zijn.
Daarom: alsjeblieft geen theologische discussies – hetzij onversneden, hetzij vermomd als exacte tekstanalyse - over de validiteit krachtens overgeleverde bronnen van bepaalde religieuze overtuigingen. Een zoals gezegd zakelijke en analytische uiteenzetting van verschillende godsdiensten en de richtingen daarbinnen - waarbij vanzelf de uiteenlopende interpretaties, waaronder leefregels en andere geboden en verboden, van soms dezelfde bronteksten, helder aan het licht komen - is de enige redelijke en werkbare manier om leerlingen een bredere kijk te geven op ‘geloven’ in het algemeen en (de betrekkelijkheid van) hun eigen geloof in het bijzonder.
En trouwens nog iets: op een openbare school zou klip en klaar moeten worden uitgelegd welke van die ‘godsdienstige smaken’ slecht overeenstemmen met wat zich in met name de Westerse cultuur geleidelijk heeft uitgekristalliseerd als de universele rechten van de mens; en dat dit pleit _tegen_ het morele gehalte van de betreffende religieuze opvattingen. Hiermee hangt mijn eerder genoemde aarzeling samen bij de zin, het effect, van bovengenoemde curriculum: een beoogd waardenvrije opsomming van verschillende soorten godsdienstige opvattingen, zou impliciet de laakbare daaronder louter ‘gratis officiële publiciteit’ kunnen verschaffen of zelfs een soort stempel van goedkeuring door de onderwijsinstelling; en dat kan op een openbare school nooit de bedoeling zijn.
Als dit nog steeds op een haar na de ‘vorming’ is die Voorzanger bepleitte voor op openbare scholen, dan wil ik voor mijn part ruiterlijk erkennen dat ik zijn oorspronkelijke betoog kennelijk niet welwillend genoeg heb gelezen. Maar tot nader bericht, ben ik er niet helemaal gerust op.
Bart Voorzanger - 13/03/2012 12:15
De strijdigheid waarover Veenstra valt, intussen, zit ’m erin dat ik (orthodox-)islamitische scholen de vrijheid gun hun eigen gedachtengoed door te geven, terwijl ik openbare scholen wil dwingen godsdienstonderwijs te geven. De uitweg uit die strijdigheid schetst Veenstra zelf: ‘Of bedoelt hij met godsdienstonderwijs niets meer en niets minder dan vergelijkende, analytische, kritische godsdienstsociologie op het niveau van kinderen en pubers?’ Bijna. Ik wil dat leerlingen (ook) op levensbeschouwelijk terrein leren hun eigen keuzes te doen en te rechtvaardigen, en daar heb je zowel historische en literaire feitenkennis als logische en analytisch-filosofische vaardigheid voor nodig (0ver sociologie heb ik het dan maar even niet; ik ben en blijf een verstrokte bèta). Ik besteedde een flinke halve alinea aan een opsomming van wat ik die leerlingen graag meegegeven zag. Kennelijk was dat onvoldoende?
Veenstra signaleert het probleem van ouders en anderen die zich zullen verzetten tegen het soort onderwijs dat ik bepleit. Als dat onderwijs gericht was op bekering tot een bepaald soort geloof, zou dat probleem zich inderdaad voordoen, en terecht! Maar het onderwijs dat ik voor mij zie is uitsluitend gericht op een explicitering en analyse van eigen en andermans overtuiging. Een salafist, om maar eens wat te noemen, zou ervan leren welke besluiten hij logisch gezien allemaal moet nemen voor hij van de tekst (en dan bedoel ik letterlijk de kriebeltjes op papier) van koran en hadith uitkomt bij zijn eigen overtuiging. Daar zit een wereld aan interpretatie en besluiten tussen. Zo’n inzicht dwingt hem geenszins iets anders te gaan geloven, maar het maakt hem wel duidelijk wat hij allemaal moet hardmaken voor hij zijn eigen verhaal als het enig juiste kan presenteren. Wie zulk onderwijs wil bestrijden, kan zich niet beroepen op de vrijheid van geweten of godsdienst, noch op de vrijheid van onderwijs. Facultatief zag ik zulk onderwijs intussen inderdaad liever niet. Dat zou kunnen leiden tot sociale druk het te mijden, en dat schiet niet op.
Volgens Veenstra heb ik kennelijk het vooroordeel ‘dat de moslims die zich door radicalen laten beïnvloeden, vóór alles bij de hand moeten worden genomen, omdat ze domweg niet in staat zijn de ideeën van die radicalen te pareren’. Vooroordelen heb ik vast, maar dit toch niet. Ik maak me zorgen over mensen die zich door radicalen laten dwingen tot iets wat ze niet willen omdát ze hun ideeën niet kunnen pareren. Wapen ze zodat dat pareren wel lukt, zou ik zeggen. En het onderwijs dat ik bepleit kan daarbij helpen. (Uiteraard is er meer nodig. Een bepaald soort zelfbewustheid en moed bijvoorbeeld. Hoe je mensen daaraan helpt, weet ik helaas niet.)
Veenstra noemt mij godsgruwelijk besluiteloos over wat radicaal is en wat niet. Ik schreef (in een eerder stukje) namelijk er nog niet uit te zijn hoe eng de ideeën van imam El Haddad nu werkelijk zijn. Ik gaf daarbij tevens aan welke vragen een antwoord behoeven om daar wel uit te kunnen komen – vragen die in de discussie met deze imam niet aan bod kwamen omdat er te veel tijd heenging met uitgekauwde kwesties. Ik pleit er in het algemeen voor geen al te stellige uitspraken te doen als je niet weet waarover het precies gaat. Als dat Veenstra’s God een gruwel is, spijt me dat voor beiden.
Veenstra besluit met een oproep niet te veel te vertrouwen op geestelijke autoriteiten, maar je hart te volgen ‘bij het lezen van de teksten die je dierbaar zijn, waarbij vergevingsgezindheid en liefde en vrijheid sleutelwoorden zijn’. ’t Is mij uit het hart gegrepen. Maar Veenstra voegt daaraan toe dat een dergelijke zelfstandigheid niet valt aan te leren, om vervolgens op te merken dat die zelfstandigheid ‘een klimaat van tolerantie, ruimte, en respectvolle kritische discussie’ vergt, en dat een school zo’n klimaat moet scheppen. ‘Misschien onder meer door middel van een behapbare cursus vergelijkende godsdienstsociologie.’ Dat hij zichzelf daarmee tegenspreekt, vergeef ik hem graag. Hij vat in zijn eigen woorden aardig samen wat ik bepleit in het door hem gewraakte stuk, en dat stemt dankbaar.
C. Veenstra - 13/03/2012 00:32
De enige manier waarop hij zijn visie kan vrijwaren van een enorme innerlijke tegenstrijdigheid, is door openbare scholen ook het recht, sterker, de opdracht te geven hun onderwijs vorm te geven volgens de daarbij behorende normen en waarden. Die normen en waarden zijn per definitie ongodsdienstig: ze worden gefundeerd niet in religie, maar in redelijkheid. Door godsdienstonderwijs op openbare scholen te bepleiten, maakt Voorzanger een potje van zijn eigen kijk op het Nederlandse onderwijsstelsel.
Of bedoelt hij met godsdienstonderwijs niets meer en niets minder dan vergelijkende, analytische, kritische godsdienstsociologie op het niveau van kinderen en pubers? Dan zou het een hoop misverstanden wegnemen als hij dat gewoon klip en klaar kenbaar maakt en specificeert.
Maar waarom zou een aanmerkelijke groep moslimouders hun kinderen niet uit alle macht proberen weg te houden van dergelijke lessen; of via allerlei kanalen invloed proberen te hebben op de lesstof (lees: bepaalde informatie omtrent de islam uit het pakket weglaten); of gedaan krijgen dat die lessen alleen facultatief zijn? Bij de laatste variant, verlegt het spanningsveld tussen de 'radicalen' - in Voorzangers optiek, die ik niet deel, slechts 'een handvol', maar goed - en de niet-radicalen zich automatisch naar sociale controle betreffende het wel of niet bijwonen van dergelijke lessen. Dat schiet weinig op, lijkt me. Maar goed, voor verplichte deelname aan een niet door ouders beïnvloede, kritische, godsdienstsociologische horizonverbreding is wellicht iets te zeggen; de praktijk zou moeten uitwijzen of het niet leidt tot onwenselijke en ondoenlijke onderhandelingen met zich onvoldoende of onjuist in de lesstof ge(re)presenteerd voelende religieuze minderheden.
Voorzanger heeft het kennelijke vooroordeel dat de moslims die zich door radicalen laten beïnvloeden, vóór alles bij de hand moeten worden genomen, omdat ze domweg niet in staat zijn de ideeën van die radicalen te pareren. Maar als er een ding inmiddels duidelijk is geworden, is het dat weinig ontwikkeling noch een noodzakelijke, noch een voldoende voorwaarde is voor ontvankelijkheid voor radicale interpretaties van de koran en hadith. De correlatie is onduidelijk en speculatief. Zie hier te lande alleen al de Islamitische Studentenvereniging Amsterdam: intelligente, hoog opgeleide moslims lopen weg met een gast die een staat nastreeft waarin - naast allerhande ander naargeestigs - afvalligen en overspeligen de doodstraf boven het hoofd hangt.
Ach, maar Voorzanger is er ook nog niet uit 'hoe eng die ideeën nu werkelijk zijn' (zie zijn bijdrage http://bit.ly/wQcAQX op deze blog over het debat met Al-Haddad in De Balie). Werkelijk, wie zo godsgruwelijk besluiteloos is over wat radicaal is en wat niet, zou ik niet graag serieus genomen zien als adviseur over onderwijs op welke school dan ook.
Vergeleken bij Voorzangers mistige geschipper, is het betoog http://bit.ly/xcMJNs van Shabnam Theunissen meer to the point. In voorzichtige bewoordingen zegt zij - als ik haar goed begrijp! - wezenlijk hetzelfde als een Irshad Manji (de laatste vat haar insteek nog maar eens samen in deze video http://bit.ly/ywsL6L op de site van The Guardian): vertrouw niet teveel op geestelijke autoriteiten, maar volg je hart bij het lezen van de teksten die je dierbaar zijn, waarbij vergevingsgezindheid (Theunissen) en liefde en vrijheid (Manji) sleutelwoorden zijn. En zulks valt niet aan te praten of aan te leren. De enige noodzakelijke voorwaarde daartoe is een klimaat van tolerantie, ruimte, en respectvolle kritische discussie - en zo’n klimaat moet een school, zeker een openbare, natuurlijk zoveel mogelijk scheppen. Misschien onder meer door middel van een behapbare cursus vergelijkende godsdienstsociologie. Maar waar het vooral om gaat, is ieders eigen verantwoordelijkheid, zoals Theunissen terecht benadrukt.