Culturele contrasten bieden ook kansen

In opinie door Gabriël van den Brink op 31-10-2013 | 16:46

Tekst: Gabriël van den Brink en Dick de Ruijter

Het debat over onze nationale identiteit blijft hoogst ongemakkelijk. Dat bemerkte prinses Máxima toen ze enkele jaren geleden opperde dat dé Nederlander niet bestaat. Een golf van verontwaardigde reacties was haar deel. Dat merkten journalisten toen ze vorig jaar schreven over jongeren die een grensrechter hadden doodgeschopt. Er ontstond onmiddellijk debat over de vraag of hun Marokkaanse achtergrond een rol speelde. En dat merkten we vorige week opnieuw toen er in mum van tijd 2 miljoen handtekeningen onder een petitie voor het behoud van Zwarte Piet kwamen te staan.

Helaas is het debat over dit soort culturele zaken niet alleen ongemakkelijk, het is ook weinig productief. We komen niet veel verder dan het contrasteren van autochtoon en allochtoon, van meerderheid en minderheid, van zwart en wit. Dat is niet vreemd in een land waar rekkelijken en preciezen elkaar graag de maat nemen, al lijkt het twijfelachtig of we er op die manier uitkomen.

Maar wat als we de woorden nu eens laten voor wat ze zijn en een blik slaan op datgene wat er in de realiteit gebeurt? Dan merken we dat die scherpe tegenstellingen nauwelijks een rol spelen. Dat is elk geval de conclusie van Culturele kansen waarin wij de vraag stellen hoe Amsterdamse burgers met culturele verschillen omspringen. Daaruit komt een beeld naar voren dat zich op drie punten van het gangbare pessimisme onderscheidt.

Ten eerste hebben veel Amsterdammers afscheid genomen van het denken in termen van wij tegenover zij. Culturele contrasten horen nu eenmaal bij de grote stad. Het spreekt voor zich dat er van tijd tot tijd sprake is van ruzie, overlast of ergernis. Je zegt dan gewoon waar het op staat. Maar dat is iets anders dan je negatief uitlaten over een groep in haar geheel of de contrasten nog eens aanscherpen.

Ten tweede stellen burgers zich de laatste jaren veel actiever op. Ze merken dat het spel van de culturele verschillen óók kansen biedt. Dat past goed bij de les die elke stedeling vroeg of laat leert, namelijk dat het weinig zin heeft om jezelf als slachtoffer te zien. Je moet je eigen leven opbouwen want er is niemand die je daarbij komt helpen.

Ten derde zoeken veel stedelingen op buurtniveau naar nieuwe vormen van samenwerking. Er ontwikkelt zich een burgerschap dat sterk op onderlinge verbondenheid en wederzijdse hulp is gericht. Soms komt die hulp op spontane wijze tot stand, bijvoorbeeld wanneer zich in de omgeving problemen aandienen. In andere gevallen wordt ze nadrukkelijk georganiseerd. Wat we telkens zien is dat sterke organisaties of bewoners hun zwakkere broeders meenemen.

Nu ligt de aanleiding voor dit soort burgerschap vaak in een gebrekkig functioneren van publieke instellingen. De mate waarin sociale diensten, woningcorporaties, jeugdzorg, onderwijsinstellingen of uitkeringsinstanties de aan hen toevertrouwde problemen oplossen, stelt menigeen teleur. Dat geldt ook waar het om de belangen van migranten gaat. Bovendien neigen instellingen naar een instrumentele werkwijze. Dat is veel bewoners niet ontgaan. Zij weten heel goed dat de hulp van instellingen op een bureaucratische manier is georganiseerd, dat ze vaak te laat komt en dat de kwaliteit te wensen overlaat.

Belangrijk kenmerk van deze ondernemende burgers is dat ze de politieke besluitvorming niet afwachten. Ze worden doorgaans in een veel eerder stadium actief en ze trekken zich ook niet al te veel van de officiële procedures aan. Ze zien bijvoorbeeld dat een bepaald probleem in hun omgeving steeds erger wordt zonder dat de overheid in actie komt. Ze hebben geen beleidsnota nodig om te weten wie of wat er voor het probleem verantwoordelijk is en hoe je dat kunt aanpakken. Ze maken contact met gelijkgestemde geesten en gaan op korte termijn over tot initiatief.

De waarde van deze benadering wordt op het stadhuis vaak onderschat. Veel activiteiten in buurten en wijken blijven onder de radar van het plaatselijk bestuur. Dat is begrijpelijk omdat zulke activiteiten van burgers slecht binnen de regels van onze formele democratie passen. Ze komen niet zelden in conflict met de manier waarop het huis van Thorbecke is ingericht.

Hoewel ons onderzoek tot Amsterdam beperkt bleef, passen de conclusies bij een bredere ontwikkeling. Nederland maakte de afgelopen decennia twee veranderingen door. Ten eerste voltrok zich een verharding van het maatschappelijk klimaat die op gespannen voet met ons zelfbeeld van een tolerante samenleving staat. We gingen in de loop der jaren steeds hogere eisen aan onszelf, aan elkaar en aan het leven in het algemeen stellen. Bovendien brachten we steeds minder tolerantie op voor mensen die zich afwijkend gedragen dan wel overlast veroorzaken. Migranten die klagen over het feit dat de bejegening in de loop der jaren veel harder werd, hebben voor een deel gelijk. Ze hebben echter geen gelijk als ze denken dat dit speciaal op hen betrekking heeft omdat de verharding álle burgers treft.

De tweede verandering houdt in dat we de afgelopen decennia veel ondernemender geworden zijn. Burgers jagen zowel in hun privéleven als in het publieke leven en in hun professionele leven meer nadrukkelijk bepaalde idealen na. Ook is er vergeleken met enkele decennia terug meer aandacht voor marktwerking. Voor jezelf beginnen, kansen grijpen en financieel op eigen benen staan – dat vinden we inmiddels heel gewoon. Het is daarom niet vreemd dat de interesse voor zoiets als de doe-democratie de laatste jaren groeit. Gelukkig treedt deze tendens zich niet alleen onder autochtonen op. Ook onder migranten zien we steeds vaker burgers die hun handen uit de mouwen steken en zich ondernemend opstellen.

Deze beide veranderingen zijn in de hoofdstad extra goed merkbaar. Mede daarom denken wij dat de voor Amsterdam zo kenmerkende mix van mondigheid, ondernemingszin, anarchie, sociaal engagement, humor en ook wel brutaliteit een gunstige voedingsbodem vormt voor een nieuw soort burgerschap dat op vele plaatsen tot ontplooiing komt. Het onderstreept dat men voor een agenda van hoop en optimisme niet per se naar Venlo hoeft te gaan. Het zijn de bewoners van Amsterdam die een dergelijke agenda ter hand nemen. Dat ze intussen hartstochtelijk debatteren over Zwarte Piet zal daar weinig aan veranderen.

Gabriël van den Brink is hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit Tilburg. Dick de Ruijter is sociaal ondernemer met als specialisme onderzoek naar grootstedelijke culturele veranderingen. Beiden werkten eerder samen aan de bundel Culturele contrasten (2006), het verhaal van migranten in Rotterdam. Hun boek Culturele Kansen: Over ondernemende burgers in Amsterdam is uitgegeven door Prometeus - Bert Bakker.


Dit artikel verscheen in verkorte versie gisteren in NRC Handelsblad en is met toestemming van de auteurs geplaatst op Republiek Allochtonië.


Meer over culturele verschillen op dit blog: hier

En over over ondermers(zin): hier

Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook.  

 

Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door ons te steunen.




Meer over amsterdam, burgerschap, cultuur, dick de ruijter, gabriël van den brink, identiteit, immigranten, ondernemers.

Delen:

Reacties


Janfrans Zuidema - 05/11/2013 23:42

"Dat bemerkte prinses Máxima toen ze enkele jaren geleden opperde dat dé Nederlander niet bestaat."

Ik bemerkte het recent ook toen ik beweerde dat dé Palestijn niet bestaat...