Aanpak extremisme en discriminatie vraagt om diepte-investering
In opinie door Roemer van Oordt op 18-03-2013 | 21:21
Tekst: Roemer van Oordt
Veel van de ophef over tot jihadist doorradicaliseerde moslimjongeren en antisemitisme onder de Turkse jeugd is niet alleen behoorlijk naïef, maar toont vooral aan dat in Nederland te vaak projectmatige crisispolitiek wordt gevoerd. Alleen ad hoc reageren op incidenten - hoe schokkend die ook zijn - blijkt niet te werken. Bestrijden en voorkomen van de vorming van extreem gedachtegoed bij en hardnekkige discriminatie door of van jongeren vraagt om correctie van opvoeders, doorlopende interventies op scholen en andere plekken waar zij komen en een (pro)actieve overheid.
Het was me het weekje wel. Zeker voor Lodewijk Asscher. De uitwerking van zijn veelbesproken participatiecontract zal even op zich moeten laten wachten. Of misschien juist niet. Naast Turkse bemoeienis met de Nederlandse jeugdzorg brengen ook de discussie over de onderduikende huiswerkbegeleider in Arnhem en de tot substantieel verhoogde terreurdreiging vragen naar boven die voedsel zijn voor het door de minster geëntameerde ‘normen en waarden debat’, als onderdeel van het integratiebeleid.
Tweerichtingsverkeer
Wil dat debat iets opleveren, dan lijken een open en begripvolle houding van alle betrokkenen en de inzet op een structureel tweerichtingsverkeer bij het overdragen van informatie en kennis eerste vereisten. Dat roept om een klimaat op scholen waar bijvoorbeeld het aan de orde stellen van de Tweede Wereldoorlog niet leidt tot verzet bij leerlingen en angstreacties van leraren. Ouders hebben daarin gedeelde verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd moet er ook meer ruimte en aandacht bij vakken als geschiedenis en maatschappijleer komen voor de contemporaine geschiedenis - inclusief religieuze en culturele achtergronden - van de landen waar in de grote(re) steden van ons land een fors deel van die jongeren hun roots hebben.
Zo mogelijk nog belangrijker is het om jongeren op school en andere plekken waar zij komen daadwerkelijk met elkaar te laten praten; hen te leren een ‘normaal’ gesprek te voeren en te discussiëren. Meer scholen zouden daarvoor aan jongeren een podium moeten bieden. Ouders hebben daarin natuurlijk ook een belangrijke rol. Het zijn helaas vaardigheden die niet in elk gezin voldoende (kunnen) worden gestimuleerd, maar wel onmisbaar zijn bij het kweken van begrip bij zichzelf en voor ‘de ander’.
Tot slot schreeuwt het integratiebeleid om het werken aan de voedingsbodem voor processen van radicalisering en uitsluiting. Geïnstitutionaliseerde discriminatie, vooral op de arbeidsmarkt, is een aantoonbare belemmering voor de emancipatie en participatie van een fors aantal Marokkaanse en Turkse jongeren. Voor een deel van hen vormt de negatieve en stigmatiserende beeldvorming over de islam en islamitische institutionalisering (islamofobie) een extra beperking. Daarbij komt dat het buitenlandbeleid van Nederland - vooral ten aanzien van het Midden-Oosten - niet herkenbaar is en daardoor bepaald geen ‘binding’ geeft.
Nogmaals, het moet wel van twee kanten komen. Een gezonde afkeer van de bezettingspolitiek en het illegale nederzettingenbeleid van Israël zou geen relatie mogen hebben met situaties ‘a la Arnhem’. Beweren dat die relatie niet veel vaker wordt gelegd, getuigt van een flinke dosis naïviteit. Anderzijds doet de regelmatig gehoorde stelling dat er niets aan of mee gedaan wordt de werkelijkheid geweld aan. Zo ben ik zelf betrokken (geweest) bij programma’s met jongeren die inzoomen op thema’s als discriminatie, wederzijdse kennisoverdracht, antisemitisme, radicalisering en beeldvorming over de islam. Dat gebeurde zowel op school en bij het jongerenwerk als in de moskee.
Procesbeïnvloeding
Hoe belangrijk misschien ook, het blijft in de praktijk teveel bij van vrijwilligers afhankelijke initiatieven of kortlopende, incidenteel gefinancierde projecten. In dat verband is de bestuurlijke aanpak die de Nationale Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) voorstelt illustratief voor het crisiskarakter van het beleid. Daarin wordt namelijk aan (instituties van) de lokale moslimgemeenschappen gevraagd om samen te werken bij de bestrijding en het voorkomen van radicalisering onder moslimjongeren. Deze lokale samenwerkingsprojecten zijn net geëvalueerd en door schijnbaar verminderde politieke urgentie (meestal) niet gecontinueerd. Als gevolg van het opgehoogde dreigingniveau, veroorzaakt door een groep jihadreizigers en hun mogelijke dawa in Nederland, kunnen ze nu weer uit de kast worden gehaald. Gelukkig pikken verschillende (moslim)organisaties het signaal wél weer op.
Processen van radicalisering en uitsluiting en mechanismes die leiden tot discriminerend gedrag en extreem gedachtegoed bij jongeren zijn alleen aan te pakken met structurele diepte-investeringen in het wegnemen van de voedingsbodem. Daarbij kunnen ouders, scholen en eigen sociale structuren (organisaties, moskeeën) waar de jongeren komen allemaal een (bescheiden) rol op zich nemen. Politiek en overheid moeten echter het voortouw nemen in het (pro)actief aanpakken van door discriminatie versterkte sociaaleconomische en maatschappelijke achterstanden. Ook hebben zij een essentiële rol en een voorbeeldfunctie bij het depolariseren van het omgaan met verschillen in achtergrond en van opvatting. Op beide punten valt, zeker op landelijk niveau, nog een behoorlijke verbeterslag te maken. Een hoop werk aan de winkel voor Lodewijk Asscher dus.
Roemer van Oordt is redacteur van Republiek Allochtonië
Meer op dit blog over antisemitisme en islamofobie: hier
Over discriminatie: hier en radicalisering: hier
Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook. Republiek Allochtonië (voorheen Allochtonenweblog) bestaat 7 jaar. Waardeert u ons werk? U kunt het laten blijken door ons te steunen.
Meer over antisemitsime, discriminatie, islamofobie, radicalisering, roemer van oordt, uitsluiting.