Taal (1) Zware woorden

In achtergronden door Henk Visscher op 29-03-2019 | 13:59

Wie de geschiedenis van Nederland gedurende de laatste vijftig jaar bestudeert, komt al snel tot de ontdekking dat de taal in deze periode grondig veranderde. Een allerminst wereldschokkende ontdekking, omdat de taal de werkelijkheid beschrijft die in deze jaren drastisch anders werd.

Zo bestond er vijftig jaar geleden geen strippenkaart en tot voor kort zelfs geen ov-chipkaart. De veranderende werkelijkheid moet daarom steeds in nieuwe woorden worden gekleed. Daarnaast veranderde het Nederlands door zijn gebruikers. Zij kozen andere woorden of hun gebruikten een afwijkende grammatica. Tenslotte is er nog een taalverandering die duidt op een gewijzigde instelling ten aanzien van de taal, een veranderende taalmentaliteit. Want ook als de woorden niet veranderen en de werkelijkheid zich niet wijzigt, kan de houding van de sprekers en de schrijvers ten aanzien van de taal wel veranderen. Bijvoorbeeld door de behoefte aan hardere synoniemen voor bepaalde woorden of vanwege de wens een omklede taal te mijden (‘de dingen moeten bij de naam worden genoemd’) en krijgen sommige woorden voor de gebruikers andere connotaties (‘blanken’). Deze drie taalveranderingen (door een veranderde werkelijkheid, door een veranderd gebruik en door een gewijzigde mentaliteit) zijn alle traceerbaar in de geschiedenis van Nederland gedurende de laatste vijftig jaar. 

Om te beginnen kent elke taal grammaticale regels. Deze regels zijn bedoeld om de communicatie zo goed mogelijk te laten verlopen, waarbij elke verwarring bij de gebruikers wordt voorkomen. Vandaar het verschil tussen vanbuitenen van buiten, waardoor iemand die een appel van vanbuiten bekijkt iets anders doet dan hij of zij die een appel van buiten bekijkt. Een taalkundige nuance die aan veel Nederlanders niet is besteed, want voor de meeste Nederlanders – de inwoners van een land dat reeds eeuwen een handelsnatie is met niet-Nederlandssprekenden – is taal vooreerst een middel ervoor te zorgen dat de communicatie in voldoende mate lukt waardoor bijvoorbeeld een handelsakkoord kan worden gesloten. Met als gevolg dat er in Nederland geen enkele verontwaardiging is over de sluipende infantilisering van de landstaal ten gevolge van de ondertiteling op de televisie, want daarmee wordt volgens de voorstanders de kennis van met name het Engels bevorderd terwijl de samenvattende ondertiteling meer dan toereikend is om te begrijpen wat er wordt gezegd. Een mentaliteit die de waardering voor elke taalkundige subtiliteit gering maakt en J.H. Heldring voldoende stof gaf om een groot aantal van zijn bijdragen aan NRC-Handelsbladte vullen met correcties op het gebruikte Nederlands. En bijna alle Nederlanders smalend doen over het Duits dat nog wel naamvallen kent. Zonder in voldoende mate te beseffen dat iemand die leest dat een auto in der Strassereed en niet in die Strassewel een goed beeld krijgt van wat er aan de hand is. Treuren over dit verlies aan deze taalkundige precisie is echter niet zinvol, want al in 1934 werden de naamvallen in het Nederlands door minister Marchant afgeschaft, terwijl het steeds waarschijnlijker wordt dat het daarmee samenhangende verschil tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden zijn langste tijd heeft gehad, als zelfs in Het Journaaler als een enkele keer sprake is van een meisje die.

Deze opmars van een slordiger taal is vooral versneld na de jaren zestig, want ondanks alle kromme zinnen en taalkundige fouten van de jaren vijftig werd het Algemeen Beschaafd Nederlands(ABN) door bijna iedereen nog beschouwd als een teken van distinctie en goed gedrag. Dit hield ongetwijfeld verband met de heersende zwaarwichtigheid in deze jaren. Een ernst met verschillende oorzaken. Allereerst was de ernst het gevolg van de staat van de verzuildheid die er in die tijd in Nederland bestond. Nederland was namelijk in deze periode een soort multiculturelesamenleving waarin de vier belangrijkste levensbeschouwelijke richtingen (katholiek, protestant, socialistisch en vrijzinnig) plechtig met elkaar spraken en ondertussen droomden van hun eigen Nederlandse paradijs. Dit was voor de confessionelen een land waarin heel het volk was teruggekeerd naar het ware geloof, voor de socialisten een samenleving met een vergemeenschappelijkingvan productie en consumptie, terwijl de vrijzinnigen hoopten op een maatschappij met meer vrijheid zodat alle mensen rijker en gelukkiger konden worden. Dromen die onveranderlijk in zware en gewichtige woorden werden verpakt. Ook was de ernst het gevolg van het besef bij alle levensbeschouwelijke richtingen dat er een kloof bestond tussen droom en daad, tussen hun denken en doen. Dit leidde tot aan het begin van de jaren zestig echter zelden tot groot protest omdat allen de bestaande hiërarchische verhoudingen in staat en samenleving respecteerden. Dus waren de zware en ernstige woorden ook bedoeld om de achterban ervan te overtuigen dat de levensbeschouwelijke leiding zich, ondanks alles, tot in haar knieën bewust was van de zware verantwoordelijkheid die op haar schouders lastte. 

Toen de kloof tussen denken en doen in de jaren zestig uiteindelijk tot een grote onrust leidde, veranderde de taal. Allereerst verdween het verzuilde taalgebruik, zodat de het gezegende, zalige of vrolijke Kerstfeest niet langer met een bepaalde levensbeschouwelijke groepering kon worden verbonden. Veel ingrijpender was het feit dat de taal steeds emotioneler werd. Het persoonlijke moest politiek worden, ook in de taal die men gebruikte. Eigen ideeën en vooral persoonlijke gevoelens drongen de taal in toenemende mate binnen. Een ontwikkeling die ooit zou kunnen eindigen met een puur individuele taal, een taal die alleen voor de gebruiker nog begrijpelijk is. Een eindpunt dat op grond van Donald J. Trumps grammaticale onmogelijkheden in het Engels, niet meer veraf lijkt, terwijl een andere Amerikaanse president het zelfs bestond te stellen dat de waarheid afhankelijk is van de betekenis die wordt verleend aan het woordje is. Met andere woorden afhankelijks is van hoe iemand de werkelijk ziet. Zijn isschetst zijnwerkelijkheid en is dus zijnwaarheid. (zie Michiko Kakutani: Het einde van de waarheid. Houten, 2018, p. 78).

Zover was het in de jaren zestig nog niet, maar wel was er een groeiende behoefte om de eigen emotie in de taal te laten doorklinken. Een gevoelige taal werd voor velen belangrijker dan een correcte taal, zoals kan worden geïllustreerd aan de hand van de verschuivende betekenis van het woord fascist. Een woord dat vroeger de aanhanger omschreef van een bepaalde politieke stroming, maar nu steeds vaker een woord is dat wordt gebruikt voor iemand met wie men diepgaand van mening verschilt. Wel veroorzaakte de slordigheid ook een taalkundige creativiteit, zoals kan worden aangetoond aan de hand van de woordvondsten en het innovatieve taalgebruik van Provo en de Kabouters. Tenslotte werd de slordigheid nog versterkt door de politieke overtuiging dat de standaardtaal een bourgeoistaal die gebruikt werd om de machtsstructuren in de samenleving te bevestigen of te verdoezelen. Daarom moest de taal veranderen in de hoop dat daardoor ook de werkelijkheid veranderde. Vandaar dat het kabinet Den Uyl in progressieve voortvarendheid aan het begin van zijn regeringsperiode in de jaren zeventig begon met het afschaffen van de aanspreektitel excellentievoor minister. Dit vanuit haar oprechte overtuiging hiermee een belangrijke stap te hebben gezet in de richting van een meer democratische samenleving. Zonder te beseffen dat de taal vaak slechts een middel is om de kijk op de werkelijkheid te veranderen, terwijl de werkelijkheid er meestal niet door verandert. Zodat deverjouwing op de scholen waarop ik in die tijd lesgaf, er wel voor zorgde dat alle docenten elkaar gingen tutoyeren, maar de conciërge en de andere werknemers in de lagere salarisschalen onveranderlijk met U werden aangesproken. Taal is een hachelijk vervoersmiddel, zoals ook de Rotterdamse socioloog Illias El Hadioui aantoonde met betrekking tot de straattaal. Hij maakte duidelijk dat deze taal om te beginnen geen evenwichtige samenstelling is van de taalgroepen die de straattaal gebruiken, want terwijl de Surinaamse inbreng groot is, ontbreekt de Turkse nagenoeg. Straaltaal is dus waarschijnlijk een kwestie van een bepaalde oriëntatie vanaf de straat op de Nederlandse samenleving. Daarbij wordt het integreren bezien vanuit een bijzonder perspectief, zodat er in de straattaal wel woorden zijn voor meisje, auto en geld, maar geen woorden voor zorgzaam, bescheiden of bibliotheek. Het allerbelangrijkst is echter dat de straattaal een identiteit vormt waardoor sommigen worden ingesloten en anderen buitengesloten. Straattaal verbindt niet alleen, zij scheidt ook. (Illiass El Hadioui, Hoe de straat de school binnen dringt. Amsterdam, 2011). 

Dit maakt de emancipatie of de integratie extra lastig. Speciaal in een land dat zo weinig waarde hecht aan het Nederlands, maar waarin er ondertussen wel op subtiele wijze wordt bepaald wie er op grond van het juiste taalgebruik tot ons-soort-mensen (OSM) wordt gerekend. Een ontwikkeling die in een tijdperk waarin de sociaaleconomische verschillen steeds vaker samenvallen met culturele verschillen, de integratie en emancipatie van nieuwkomers slechts kan hinderen. Daarom lijken er twee mogelijkheden te bestaan om deze integratie en emancipatie alsnog te bevorderen: allereerst door het afbreken van alle taalkundige verschillen, zodat welke taal iemand ook gebruikt of welk accent hem of haar ook kleurt, hij wordt beoordeeld naar de inhoud van zijn zinnen. Of, door duidelijkheid en precisie bij allen te verschaffen over de correcte manier van schrijven en spreken. Hierbij heeft de eerste oplossing het nadeel dat de steeds individuelere expressie de mogelijkheid tot communicatie kan hinderen, terwijl de tweede oplossing snel als belerend, zo niet als onderdrukkend, wordt ervaren. Twee oplossingen voor een land met een laag taalbewustzijn en de behoefte uit ijdelheid of ongepaste bescheidenheid de eigen taal te negeren. Elke buitenlander die probeert Nederlands te spreken, kan dit bevestigen, terwijl het lijkt dat geen van de beide opties ooit tot beleid zullen worden verklaard. Uiteindelijk zal het dilemma daarom waarschijnlijk worden omzeild door een of ander verlichtbeleid dat de problemen ontwijkt (geen Jodenkoeken meer, noch negerzoenen) vanuit de hoop dat als je je ogen dicht doet, de wereld beter wordt. 

In mei verschijnt Henk Visscher, Nederland in tijden van droom en daad. Een geschiedenis van de laatste vijftig jaar (Soesterberg, 2019)

 


Meer over nederlands, taal.

Delen: