Biograaf Jaap Cohen over de vele gezichten van Theo van Gogh
In achtergronden door Ewoud Butter op 02-11-2024 | 08:01
Vandaag is het twintig jaar geleden dat filmregisseur, interviewer, columnist Theo van Gogh op gruwelijke wijze werd vermoord door Mohammed Bouyeri. De historicus Jaap Cohen schreef een prachtige en gelauwerde biografie: De bolle Gogh. Een interview.
Waarom besloot je een biografie te schrijven over Theo van Gogh?
Tien jaar geleden, op vakantie in Kaapverdië, dronken mijn vriendin en ik ’s avonds een glaasje rum en spraken we over de toekomst. Ik werkte toen bij het NIOD en was net gepromoveerd op een proefschrift over Portugese Joden in de Tweede Wereldoorlog. Ik vertelde haar dat ik vooral de biografische kant van dat onderzoek leuk vond. Toen vroeg zij: “Theo van Gogh, is daar al een biografie over?” En ik dacht meteen: ‘Ja, Theo van Gogh, dat is een interessant onderwerp voor een biografie!’
Waarom?
Ik ben opgegroeid in de jaren 80 en 90 en kende Van Gogh vooral van televisie, waar hij toen volop aanwezig was. Hij presenteerde bijvoorbeeld de ‘anti-datingshow’ De Hunkering, waarin hij kandidaten door een gehaktmolen haalde, bijgestaan door twee sumo-worstelaars en een kleine vrouw met een asbak op haar hoofd, waar hij zijn sigaret in uitklopte. Tussendoor had hij korte gesprekjes met de kandidaten, waarin hij meteen pijnpunten blootlegde. In zijn programma Een Prettig Gesprek liet hij zien dat hij een van de beste interviewers van zijn generatie was: echte, prettige gesprekken, maar altijd scherp. Hij wist zijn gasten uit te dagen met morele dilemma’s. Later bekeek ik ook zijn films, zoals Interview, een lange dialoog tussen Katja Schuurman en Pierre Bokma. Tegelijkertijd las ik zijn columns, bijvoorbeeld in de Metro, waarin hij mensen moedwillig diep wist te kwetsen en beledigen. Al die kanten naast elkaar, dat fascineerde me.
Zijn werk geeft niet alleen een beeld van de culturele wereld waarin hij zich bewoog, maar ook van de grote discussies en taboes in Nederland in die tijd. Hij riep altijd sterke, vaak heftige reacties op.
Kreeg je gemakkelijk medewerking van zijn familie?
Het eerste wat ik heb gedaan is zijn ouders bellen, die toen nog allebei leefden. Ik kreeg meneer Van Gogh aan de lijn. Hij was wel geïnteresseerd, maar wilde eerst mijn proefschrift lezen. Dat heb ik opgestuurd, en toen ik twee weken later weer belde, zei hij: “Mijn vrouw wil niet meedoen, maar ik wil wel graag een afspraak met u maken.” Dus ik reed naar Wassenaar, en we hebben ongeveer drie uur gepraat. Meneer Van Gogh was al in de negentig en heel broos. Uiteindelijk kwam mevrouw Van Gogh er toch ook bij zitten. Ze rookte twee sigaretten, en aan het einde gaf ze aan mee te willen werken en overhandigde me veel telefoonnummers van Theo's vrienden. Zo ben ik begonnen.
Theo van Gogh liet zich in zijn laatste jaren heel kritisch uit over je vader, die toen burgemeester van Amsterdam was. Was dat nog een belemmering voor je?
Dat was wel een van de redenen waarom ik twijfelde of ik het moest doen. Theo zag hem als een soort tegenstander en noemde hem van alles, zoals “NSB’er van nature” en “burgemeester in oorlogstijd.” Ik twijfelde even, maar dacht toen ook: ik heb zoveel zin om dit boek te schrijven. Bovendien speelde mijn vader amper een rol in Theo’s leven. Toen bekend werd dat ik de biografie ging schrijven, waren er wel wat negatieve reacties. Op GeenStijl schreef iemand: “Het is net alsof de zoon van Himmler een biografie van Anne Frank gaat schrijven.” Dat vond ik dan zelf wel weer creatief gevonden. Het boek moet beoordeeld worden op zijn eigen kwaliteit, en gelukkig is dat uiteindelijk ook gebeurd.
Hoe ben je je onderzoek begonnen?
Met het uitzoeken van twintig verhuisdozen bij het IISG. Ik kreeg toestemming van zijn zoon om ze in te zien. Dat was fantastisch, en ook heel gek. Ik heb Theo nooit gekend of gesproken, maar opeens zat ik midden tussen zijn persoonlijke brieven, aantekeningen, agenda’s. Ik kon meteen zien welke mensen belangrijk voor hem waren. Door de vele brieven zag ik ook welke mensen ik allemaal kon benaderen. Van een deel van hen ontving ik weer de brieven die Theo aan hen had geschreven. Dat was wel bijzonder. Hij schreef echt prachtige brieven, met zijn eigen taal en idioom.
Je bent zeven jaar met het leven van Theo van Gogh bezig geweest. Wat heeft je het meest verrast?
Dat hij nog veel meer kanten had. Hij had bijvoorbeeld het vermogen om met iedereen een heel persoonlijke relatie aan te gaan, maar dan altijd op een andere manier. Zo raakte hij met twee dames aan de praat die hun hond uitlieten in het park. Op een gegeven moment zei hij tegen hen: “Laten we een correspondentie beginnen over moeders.” En dat gebeurde. Ze schreven elkaar drie jaar lang, misschien wel honderden brieven. Echt heel persoonlijke brieven, maar dan vooral gericht op het thema ‘moeders’. Zo had hij met veel mensen een unieke, persoonlijke relatie. Als je al die mensen spreekt en al die brieven leest, leer je al die verschillende kanten van hem kennen. Dat vond ik echt fascinerend. Ik kreeg bijvoorbeeld een beter beeld van waarom relaties bij hem vaak eindigden. Hij kon zich ineens tegen iemand keren en dan met veel woede de deur dichtgooien.
Waar kwam die woede, die haat dan vandaan?
Vaak gebeurde het wanneer iemand kritiek op hem had die echt hout sneed; daar kon hij moeilijk mee omgaan. Of als iemand hem ging analyseren, dat kon hij ook niet verdragen. Uiteindelijk is de achterliggende vraag: hoe wordt iemand nou zo? Wat dreef hem? Hoe kan het dat iemand die aan de ene kant zo ontzettend lief, hartelijk en charmant is, ook zo ontzettend erop uit kan zijn om anderen te kwetsen? Dat is eigenlijk de hoofdvraag van het boek.
En wat is nu je antwoord op die vraag?
Er zijn verschillende factoren die daarbij een rol hebben gespeeld. Je begint al bij de genen, als je kijkt naar de generaties boven hem. In zijn familie zijn er veel psychische ziektes, depressies en veel zelfmoordgevallen. Hij kwam verder ook uit een heel beroemde familie, als directe nazaat van de schilder Vincent van Gogh. In mijn boek is er een hoofdstuk getiteld “Bang zijn om niets bijzonders te wezen.” Hij wilde niet alleen in de aandacht staan vanwege zijn familienaam, maar ook om wat hij zelf deed. Daarom ging hij in het Van Gogh jaar (1990) bewust ook even naar Amerika, om weg te zijn.
In die verhuisdozen vond ik ook oude schoolrapportjes, kleine psychologische portretten. Toen hij een jaar of negen was, schreef een onderwijzeres dat hij een ‘enorm minderwaardigheidscomplex’ had. Dat is nogal wat voor een jongen van die leeftijd. Hij zei zelf vaak dat hij een gelukkige jeugd had gehad, maar hij nuanceerde dat ook wel eens door te vertellen dat zijn ouders vaak ruzie hadden. Dat kan ook wel iets doen met je. Hij heeft verder, net als veel anderen, te maken gehad met veel afwijzingen. Dat hij werd afgewezen voor de filmacademie, terwijl dat zijn grootste droom was, hakte er wel in. “Rancune is een respectabele drijfveer,” zei hij vaak.
De relatie met zijn moeder was ook een groot thema. Hij koppelde zelf veel van zijn latere problemen daaraan. Zo had hij aan veel mensen verteld dat hij met zijn moeder naar bed was geweest. Hij zei het vaak quasi-grappend, maar ook serieuzer, en schreef erover in brieven. Daar moest ik dus iets mee. Zijn moeder ontkende het, maar waarschijnlijk heeft zij wel verhoudingen had gehad met vriendjes van hem toen hij een jaar of 16, 17 was. Dat kan natuurlijk enorme impact hebben gehad. Misschien heeft hij dat verhaal over zijn moeder geconstrueerd om dat andere verhaal te overschaduwen. Dat is mijn theorie, maar verder kan ik dat niet hard maken.
Al die factoren maakten hem uiteindelijk tot wie hij was. Ik denk dat hij eenzaam was, altijd op zoek was naar contact en reacties wilde uitlokken. Hij had intense vriendschappen, maar ook felle vetes. Dat is ook een vorm van contact. Ik kwam een passage tegen van een Zweedse schrijver van honderd jaar geleden, Hjalmar Söderberg, die ik treffend vond: “Men wil bemind worden, bij gebrek daaraan bewonderd, bij gebrek daaraan gevreesd, bij gebrek daaraan verafschuwd en veracht. De ziel huivert voor de leegte en wil tot iedere prijs contact.” Dat raakte volgens mij wel de kern, daarom heb ik dat als motto van het boek genomen.
In het verlengde hiervan ligt misschien zijn bijna dwangmatige behoefte om te provoceren. Die behoefte hebben natuurlijk wel meer kunstenaars. Kunst moet schuren. Maar bij hem ging het wel ver. Wat wilde hij met die provocaties?
Ik denk dat niemand in de recente Nederlandse geschiedenis zo ver is gegaan. Hij was eigenlijk een soort aandachtsjunk. Hij wilde zien hoe ver je kon gaan met vrijheid en wat de grenzen waren. Hij trapte consequent tegen de heilige huisjes, de taboes die er nog waren. Vanaf de jaren 60 en 70 kon je Christus al beledigen, dat had onder andere Gerard Reve al voor elkaar gekregen, maar er waren nog wel een paar taboes over. En daar ging hij tegenin. De omgang met de oorlog bijvoorbeeld, het bespotten van het oorlogsleed, dat kon eigenlijk niet. Exploitatie van leed was voor hem echt een morele grens. Wat dat betreft was hij een enorme moralist.
Of het nu om de actrice Monique van der Ven ging, die met haar man over haar overleden zoontje op televisie sprak, of Ronald Giphart, die met de kist van zijn overleden moeder poseerde voor een blad. Of: om Leon de Winter, die in zijn werk zijn joodse identiteit aan de Holocaust koppelde. Dat vond Theo niet kunnen. Hij vond dat exploitatie. Je maakt dan eigenlijk reclame met zes miljoen doden, vond hij. Maar er zat ook een kant van jaloezie in. Leon de Winter was een generatiegenoot die wel succes had in een periode dat Theo het moeilijk had.
En zijn kritiek verwoordde hij dan in keiharde stukken. Toen hij van een vriendin kritiek kreeg op zijn eerste artikel waarin hij een grap over Anne Frank maakte, voegde hij er juist nog twee grovere grappen aan toe. Dat was kenmerkend voor hem, altijd een schepje erbovenop. Nooit excuses maken, altijd de vlucht naar voren. Dat is iets wat je soms bij andere mensen, zoals Trump en Wilders, ook ziet. Ze maken nooit excuses, maar gaan altijd door.
Wanneer kreeg hij de islam in zijn vizier?
Ik denk dat het begon met een cabaretprogramma van het gezelschap Zak en As, met Erik van Muiswinkel en Justus van Oel, eind jaren 80. Zij hadden een show met allerlei liedjes en sketches, waaronder een Allah-lied. In dat nummer zongen ze onder andere: "Allah houdt van tolerantie, dat wil zeggen, die van u. Maar wie naaktzwemt op vakantie, gaat in Allahs vleesfondue." Er was in die tijd geen ophef over het lied, maar toen Theo het hoorde, dacht hij: hier moet ik iets mee doen. Later werd de aandacht voor de islam groter door de Rushdie-affaire. Dat was een kantelmoment voor een generatie, omdat duidelijk werd dat de vrijheid van meningsuiting overal kon worden ingeperkt door een fatwa.
Daarna kwam Bolkestein die kritisch was over de islam. Theo schaarde zich direct achter hem. Van huis uit was hij helemaal geen VVD’er, maar Bolkestein raakte hem. Bolkestein had ook zelfspot, en dat waardeerde Theo enorm. Toen nam Fortuyn dat stokje over van Bolkestein, en Theo vond Fortuyn helemaal fantastisch. Hij noemde hem ‘de Goddelijke Kale’ en had bijna dagelijks contact met hem.
Theo was inmiddels gaan spreken over de “vijfde colonne van de geitenneukers.” In het begin bedoelde hij daarmee de radicale orthodoxe moslims, maar later omschreef hij daarmee bijna alle moslims. Dat was een wezenlijk verschil met zijn eerdere beledigingen, die altijd individueel gericht waren. Nu ging het echt over een hele bevolkingsgroep.
Wat was zijn belangrijkste drijfveer om zo tegen de islam te keer te gaan?
Hij had een onderwerp te pakken waarmee hij reacties kreeg, en dat was iets waar hij altijd naar op zoek was. Maar ik denk ook dat er een oprechte angst bij zat dat de islam aan invloed zou winnen en dat de vrijheden die in de jaren 60 en 70 bevochten waren, onder druk zouden komen te staan. Hij had het gevoel dat die vrijheden – waaronder de vrijheid om alles te mogen bespotten – het hoogste goed waren, en hij zag die vrijheden bedreigd.
Op een gegeven ogenblik kreeg zijn strijd tegen de islam een gezicht en werd Fatima Elatik zijn doelwit. Hoe ontstond dat?
Dat begon met een aflevering van het tv-programma Het Zwarte Schaap, waarin de jonge Fatima Elatik (toen 27) hem bekritiseerde. Theo zag in haar een ideale tegenstander en zocht naar een moment om haar aan te pakken. Dat vond hij toen Fatima in een krantenartikel reageerde op het afgelasten van het toneelstuk Aïsja en de vrouwen van Medina, omdat acteurs zich vanwege bedreigingen uit Marokko hadden teruggetrokken. Fatima zei: “Ik weet niet zo zeker of het afgelasten van dat theaterstuk in Rotterdam onterecht is. Als grote groepen mensen dat als kwetsend ervaren, is het ook moedig om het niet te doen.” Ze vond dat de vrijheid van meningsuiting te vaak werd misbruikt, en noemde daarbij Theo als voorbeeld van iemand die joden en moslims kwetste. Theo ging vervolgens volop in de aanval met advertenties, stukken en brieven. Fatima kreeg alles over zich heen; dat moet enorm intimiderend zijn geweest.
Jaren later ontmoetten ze elkaar toevallig in een kroeg na een interviewprogramma. Ze keken elkaar in de ogen, en het was alsof alles wegviel. Dat was een van Theo’s grote talenten: hij kon mensen het gevoel geven dat ze gezien en gehoord werden. Al die beledigingen van de afgelopen jaren leken op dat moment weg te vallen. Fatima zag ineens een kwetsbare kant van hem, als een jongetje dat eigenlijk een knuffel nodig had. Ze spraken af om elkaar nog een keer te zien, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. Dat moment zegt veel over hen beiden.
Theo van Gogh werd uiteindelijk door Mohammed Bouyeri vermoord naar aanleiding van de film Submission die hij samen met Ayaan Hirsi Ali maakte. Hoe kwam dat tot stand?
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst bij Theodor Holman thuis. Theo had Ayaan altijd publiekelijk gesteund. Zij wilde een statement maken over vrouwenonderdrukking binnen de islam, en dat werd Submission. Theo wilde de film regisseren, maar het was volledig Ayaans project. In Theo’s oeuvre is het een vreemde eend in de bijt, zonder enige zelfspot.
In de film zijn koranverzen op het lichaam van een vrouw gekalligrafeerd, waaronder een vers waarin staat dat een man zijn vrouw mag slaan. Besefte Theo dat het gevaarlijk kon zijn?
Daarom besloten ze dat alleen hun namen op de aftiteling zouden staan, om de andere medewerkers te beschermen. Ayaan had op dat moment al zware beveiliging, en Theo kreeg ook twee dagen beveiliging, maar niet continu. Dat bespotte hij met: “Laten we hopen dat onze vrienden van Al-Qaeda de diensttijden van de Amsterdamse politie in acht nemen.” Hij maakte altijd grappen over zijn veiligheid en zag zichzelf als de dorpsgek. Hij wilde geen angst tonen, bleef door de stad fietsen en liet zijn telefoonnummer en adres gewoon in het telefoonboek staan. Het slot van zijn voordeur was kapot, dus mensen konden gewoon naar binnen. Maar diep van binnen voelde hij wel dat het gevaarlijk was. Kort voordat hij vermoord werd, stuurde hij zijn onderburen een brief waarin hij hen aanraadde, op zijn kosten, gewapend glas voor het raam van hun kinderen te plaatsen.
Stel dat Theo nog had geleefd. Wat had hij dan gedaan? Had hij dezelfde positie gehad in het publieke debat?
Ik denk dat hij nog steeds in het middelpunt van de belangstelling zou staan. Daar had hij een instinct voor, steeds op zoek naar nieuwe taboes. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat hij dat nu niet nog steeds zou doen.Hij zou de koning zijn geweest van Twitter, van X. Zo'n medium zou perfect voor hem zijn geweest. Maar ik denk ook dat hij een dagelijkse podcast zou hebben gehad met ontzettend veel luisteraars. Hij was een enorm goede interviewer.
Wat zou hij van Wilders en de PVV hebben gevonden?
Dat weet ik niet. Met figuren als Bolkestein en Fortuyn had Theo affiniteit, omdat zij beiden een vorm van zelfspot hadden en het gesprek aangingen. Dat doet Wilders niet. Bovendien heeft Wilders nu de macht, en Theo schopte altijd tegen de macht. Ik zie Theo niet snel als PVV-aanhanger, maar dat is een gevoel; het blijft koffiedik kijken.
Wat is het gevolg van de moord op Theo geweest?
Dat onderzoek ik niet in mijn boek, maar de moord heeft natuurlijk een enorme impact gehad op het maatschappelijke debat. Het heeft ook een grote negatieve invloed gehad op de positie van de islam en moslims in Nederland. Er is een enorme anti-islam-stroming opgekomen. Volgens recent onderzoek heeft meer dan de helft van de moslims in Nederland zich de afgelopen jaren gediscrimineerd gevoeld. Dat is nogal wat. Je kunt het niet één op één koppelen aan Theo, maar ik denk dat hij dat sentiment wel heeft aangewakkerd door stelselmatig moslims als “geitenneukers” te bestempelen.
Wat kunnen we leren van Theo's levensverhaal?
Dat is een lastige vraag. Het zet je in ieder geval aan het denken over de grenzen van vrijheid van meningsuiting en over botsende grondrechten. Die thema’s stonden centraal in Theo’s leven en blijven actueel. Theo nam ontzettend veel ruimte in beslag en liet daarmee weinig ruimte voor anderen. Daarom vond ik het mooi om het boek De Bolle Gogh te noemen, naar de bijnaam die hij, met zijn kenmerkende zelfspot, voor zichzelf had bedacht.
Is er een eigenschap van Theo die je zelf wel zou willen hebben?
Ik ben heel anders, en dat maakte dit werk juist zo interessant. Ik mijd conflicten, terwijl Theo ze altijd opzocht. Ik lig al wakker van een klein conflictje; dat zou misschien wel wat minder mogen zijn, maar zoals hij leefde, dat zou ik niet willen. Zoveel conflicten lijken me heel vermoeiend.
Als Theo nu nog geleefd had terwijl je zijn biografie schreef, wat had je hem dan willen vragen?
Vooral over zijn jeugd, die periode rond zijn 17e, toen hij het huis verliet. Hoe ging dat, wat voelde hij daarbij, wat gebeurde er thuis? Hij noemde dat zelf vaak als een belangrijk punt. Ik zou ook benieuwd zijn geweest hoe het was om met hem een avond een paar biertjes te drinken. Je weet vaak pas echt of je iemand mag als je een avond met elkaar hebt doorgebracht. Dat was iets wat ik graag zou hebben meegemaakt.
Een kortere versie van dit interview verscheen gisteren in De Kanttekening.
Meer over jaap Cohen, Theo van Gogh, vrijheid van meningsuiting.