9 conclusies naar aanleiding van de discriminatiecijfers 2018
In achtergronden door Ewoud Butter op 07-05-2019 | 09:00
In april ontving de Tweede Kamer twee rapporten met cijfers over discriminatie in 2018. De antidiscriminatievoorzieningen en de politie presenteerden hun cijfers in het rapport Discriminatie in cijfers 2018 en het Openbaar Ministerie presenteerde Cijfers in Beeld 2018.
Naar aanleiding van beide rapporten trek ik de volgende 9 conclusies.
1. Het aantal meldingen van discriminatie is in vier jaar met 25% afgenomen
Het rapport Discriminatie in Cijfers 2018 geeft een overzicht van discriminatie-incidenten en -meldingen die in Nederland zijn geregistreerd bij de antidiscriminatie- voorzieningen (ADV’s), door de politie en het meldpunt internetdiscriminatie MiND. Daarnaast geeft het rapport inzicht in het aantal keren dat het College voor de Rechten van de Mens (het College) om een oordeel is gevraagd. De cijfers van de politie bestaan uit meldingen van discriminatie die door burgers worden gedaan en meldingen van discriminatie gericht tegen een werknemer met een publieke taak. Meestal zijn dit politieagenten, maar soms ook buitengewoon opsporingsambtenaren en ambulancemedewerkers.
In 2018 kwamen bij de ADV’s in totaal 4.320 discriminatiemeldingen binnen, de politie registreerde 3.299 discriminatie-incidenten, MiND ontving 583 meldingen over discriminerende uitingen op internet en het College voor de Rechten van de Mens kreeg 510 verzoeken om een oordeel in 2018, en 3.168 vragen en meldingen over gelijke behandeling. De politie registreerde daarnaast 1.375 meldingen van discriminatie gericht tegen een werknemer met een publieke taak.
Discriminatie in Cijfers 2018 vergelijkt de cijfers van 2018 alleen met het voorgaande jaar. Ik heb ook de voorgaande jaren erbij gepakt en dan wordt zichtbaar dat niet alleen afgelopen jaar, maar dat er al jaren sprake is van een afname van het totaal aantal meldingen. In vergelijking met 2014 is er sprake van een afname met 25%.
2. Deze afname van het aantal meldingen wordt vooral veroorzaakt door een daling met ruim 40% van het aantal meldingen bij de politie....
Registreerde de politie in 2014 nog 5721 incidenten, in 2018 waren dit er slechts 3299, een afname met ruim 40% (!) in vier jaar. Bij de ADV's nam in dezelfde periode het aantal meldingen met 16% af. Alleen bij het College was sprake van een lichte toename.
De afname van het aantal meldingen bij de politie is des te opmerkelijker gezien de overheidscampagne Zet een streep door discriminatie die in september 2015 door toenmalig minister Plasterk namens vijf ministeries gelanceerd werd en het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie dat in januari 2016 startte. Het is met dit beleid, de website discriminatie.nl en (televisie)spotjes blijkbaar niet gelukt de meldingsbereidheid te verhogen.
3. .....Maar ook door een historisch laag aantal meldingen van discriminatie op het internet
Opvallend is ook de forse daling van het aantal geregistreerde meldingen van discriminatie op internet bij het Meldpunt internetdiscriminatie (MiND). Dit meldpunt werd door het vorige kabinet in 2013 opgericht en werd ondergebracht bij NL Confidential, het bureau dat ook verantwoordelijk is voor Meld Misdaad Anoniem.
In de jaren daarvoor was subsidie gegeven aan het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) dat vanaf de eeuwwisseling lange tijd het enige meldpunt voor online discriminatie was. Het MDI ging na het stopzetten van de subsidie nog drie jaar door met het registreren van incidenten en kreeg in 2014 en 2015 meer meldingen dan MinD. Vanaf 2017 is er nog maar één meldpunt, MiND, dat in 2018 een historisch laag aantal meldingen kreeg.
MiND denkt zelf dat de afname van het aantal meldingen het gevolg zou kunnen zijn van afspraken die op Europees niveau zijn gemaakt met bedrijven als facebook, google en twitter om beter te modereren. Dat zou goed kunnen.
Dan nog blijft het aantal meldingen dat MiND binnenkrijgt bijzonder laag gezien de welig tierende hatespeech op het internet. Dit lage aantal meldingen komt ongetwijfeld ook door de relatieve onzichtbaarheid van MiND. Dat zal zeker aan een te beperkt budget kunnen liggen, maar MiND heeft zelf ook weinig aan deze zichtbaarheid gedaan: 200 tweets en een dikke 470 twittervolgers zijn na ruim 6 jaar erg weinig voor een meldpunt internetdiscriminatie en op facebook is het met 840 volgers niet veel beter.
Dit is overigens het laatste jaar van MiND. Eind vorig jaar liet het kabinet weten dat er vanaf 2020 geen budget meer gereserveerd zal zijn voor het zelfstandige meldpunt MiND vanwege Europese richtlijnen die volgens het kabinet vragen om een herbezinning op de aanpak van alle illegale online content, waaronder de aanpak van online hate speech. De Tweede Kamer stemde onlangs wel in met een motie van Özütök (GroenLinks) en De Boer (D66), waarin de regering wordt verzocht te garanderen dat mensen ook na 31 december 2019 melding kunnen maken van onlinediscriminatie bij een onafhankelijk meldpunt.
4. Discriminatie op grond van herkomst blijft (veruit) de grootste discriminatiegrond
Ook voor de afzonderlijke discriminatiegronden herkomst, seksuele gerichtheid, moslimdiscriminatie en antisemitisme geldt dat er in absolute zin sprake was van een afname van het aantal geregistreerde incidenten.
Discriminatie op grond van herkomst blijft verreweg de belangrijkste discriminatiegrond. Het aandeel op het totaal aantal meldingen van discriminatie op grond van herkomst steeg weer iets. Bij de ADV's ging het in 56 procent van de meldingen van discriminatie op grond van herkomst om ‘(Nederlanders) met een migratieachtergrond’ die het slachtoffer van discriminatie waren. Bij een kwart van de meldingen voelden mensen dat het ging om discriminatie vanwege een donkere huidskleur.
Bij de politie ging het vaak om discriminatie vanwege donkere huidskleur (36%). In 11% van de gevallen betrof het incidenten gericht tegen Turkse Nederlanders, in 10% van de gevallen waren Marokkaanse Nederlanders het slachtoffer en in 1% van de gevallen ging het om discriminatie van mensen van Nederlandse herkomst.
Discriminatie op grond van handicap wordt hieronder niet vermeld. Handicap was in 2018, na herkomst, weliswaar de meest geregistreerde discriminatiegrond bij de ADV’s, maar wordt door politie en MiND amper geregisteerd.
5. Daling van het aantal meldingen hoeft niet te duiden op een daling van vormen van discriminatie
Het Verwey Jonker Instituut en de Anne Frank Stichting concludeerden in december bij de presentatie van de Zevende rapportage racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld in Nederland:
"In 2017 zagen we een verdere daling van racisme, moslimdiscriminatie en extreemrechts geweld."
Deze conclusie was te kort door de bocht en onzorgvuldig omdat deze alleen gebaseerd was op het aantal geregistreerde incidenten bij de politie. Dat er minder melding van discriminatie wordt gemeld (bij depolitie) betekent nog niet dat er minder gevallen van discriminatie zijn. Dezelfde onzorgvuldigheid zag je onlangs ook naar aanleiding van de presentatie van de jaarcijfers van het CIDI: een toename van het aantal meldingen van antisemitisme bij het CIDI (of de afname van antisemitisme bij alle meldpunten) hoeft nog niet te betekenen dat het antisemitisme toeneemt of afneemt.
De opstellers van het rapport Dicriminatie in Cijfers maken wat mij betreft terecht een kanttekening bij hun cijfers.
De discriminatiecijfers in dit rapport bieden inzicht in de incidenten die bekend zijn bij de politie en in gemelde discriminatie-ervaringen bij de andere organisaties. Dat is geen weergave van het daadwerkelijke aantal discriminatie- incidenten dat zich heeft voorgedaan in 2018 in Nederland. Uit onderzoek weten we dat het herkennen, benoemen en melden van discriminatie vaak lastig is. Daarom is er sprake van onderrapportage. Ook als mensen discriminatie als zodanig herkennen, stappen zij niet vanzelfsprekend naar een instantie die het voorval registreert.
De redenen waarom gedupeerden discriminatie niet melden lopen uiteen. Het idee dat melden niet helpt, een lage bekendheid met de mogelijkheid om een melding te maken, twijfel over de strafbaarheid van de discriminatie, angst voor eventuele gevolgen van de melding en gewenning aan discriminatie zijn uit onderzoek naar voren gekomen als achterliggende overwegingen die de meldingsbereidheid belemmeren. Gemiddeld wordt slechts een op de acht discriminatie-ervaringen ergens gemeld, blijkt uit het meest recente kwantitatieve onderzoek hiernaar van het Sociaal en Cultureel Planbureau [SCP].
Ervaren discriminatie
Uit hetzelfde onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie (uit 2014) bleek dat in 2013 een kwart van de Nederlanders een voorval had meegemaakt dat als discriminerend was ervaren. Van de Nederlanders met een migratieachtergrond had een derde tot de helft te maken gehad met discriminatie in de openbare ruimte ervaren en bijna twee op de drie moslims rapporteerde ten minste één discriminatie-ervaring in dat jaar. In de loop van dit jaar volgt waarschijnlijk een update van dit onderzoek naar Ervaren Discriminatie.
De lage meldingsbereidheid komt ook naar voren uit ander onderzoek. Zo bleek uit onderzoek onder Europese joden dat 80% van de joden, die in de afgelopen vijf jaar een ernstig antisemitisch incident meemaakten, dat niet hadden gemeld. Het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) berekende in 2017 dat maar liefst 94% van de jongeren die discriminatie hebben meegemaakt, daarvan geen melding maakt. Een kwart van hen weet niet dat ze discriminatie kunnen melden, een ander kwart weet niet waar ze discriminatie kunnen melden en van de jongeren die hiervan wel op de hoogte zijn, blijkt een groot deel de overtuiging te hebben dat het toch geen zin heeft.
6. Afname van aantal meldingen kan ook duiden op een afnemend vertrouwen in instituties, in het bijzonder de politie
Het idee dat melden geen zin heeft en een gebrek aan vertrouwen in meldpunten, en zeker de politie, wordt ook in het veld vaak gehoord. Er lijkt sprake van een gebrek aan vertrouwen in instituties, in het bijzonder de politie. Bijzonder interessant in dit verband is het onderzoek dat Arnoud Ens in opdracht van de Nationale Politie deed naar de meldingsbereidheid van slachtoffers van moslimdiscriminatie. Voor dit onderzoek is, ten onrechte, weinig aandacht geweest. Ens concludeert onder andere:
Uit de resultaten blijkt dat slachtoffers om diverse redenen verwachten dat melden geen baten oplevert. De belangrijkste hiervan is dat men verwacht dat de politie de melding zal ontmoedigen of weigeren, of de zaak niet zal onderzoeken. Daarnaast worden weinig baten verwacht omdat discriminatie slecht bewijsbaar zou zijn, het fenomeen zich niet laat stoppen door de politie en slachtoffers reeds baten halen uit eigen interventies.
Daar staat tegenover dat melden slachtoffers ook iets kost. Zo is het pijnlijk om discriminatie te herleven, wordt melden als tijdrovend gezien en vinden slachtoffers het intimiderend om zich kwetsbaar op te stellen tegenover politieagenten. Bovendien zijn slachtoffers bang dat een melding leidt tot negatieve gevolgen zoals ontslag of schorsing en vreest men dat het stereotype van melders als kleinzerige klagers hen ook in de toekomst zal belemmeren. Tot slot zeggen deskundigen dat steeds meer moslims de registratie van geloofs- en persoonsgegevens wantrouwen, omdat zij het gevoel hebben dat zij zich daarmee tot potentieel doelwit maken van de overheid en diens focus op radicalisering.
Tegelijkertijd spelen normatieve afwegingen een rol. Zo raken slachtoffers gewend aan discriminatie en proberen zij zich door berusting zo min mogelijk te laten beïnvloeden door incidenten. Anderen escaleren conflicten niet omdat zij vanuit hun geloof vergevingsgezind proberen te zijn. Ten aanzien van de politie geldt dat deze vooral geassocieerd wordt met vermogens- en geweldsdelicten en slecht in beeld is als instantie waar discriminatie gemeld kan worden. Bovendien zien sommige slachtoffers de politie niet als neutrale organisatie en vermijden zij het contact omdat zij vinden dat politieagenten zelf discrimineren.
In een nog lopend onderzoek naar moslimdiscriminatie op de arbeidsmarkt horen Roemer van Oordt, Ineke van der Valk en ik vergelijkbare redenen om discriminatie niet te melden.
Het maakt duidelijk dat een campagne om de meldingsbereidheid te verhogen niet alleen gericht moet zijn op meer bekendheid geven aan de mogelijkheid om te melden, maar dat er ook flink geinvesteerd moet worden in het vertrouwen in instituties, waaronder de politie.
7. Slechts een klein deel van de verdachten wordt bestraft
Het vertrouwen om te melden of aangifte te doen zal ook afhankelijk zijn van de kans dat een dader uiteindelijk bestraft wordt. In de praktijk wordt slechts een klein deel van de incidenten waarvan wel melding of aangifte wordt gedaan, ook behandeld door het OM en een nog veel kleiner deel leidt tot de veroordeling van een dader.
Discriminatie kan bestraft worden op grond van de wettelijke bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast kan een ander soort delict (als mishandeling, openlijke geweldpleging, belediging, vernieling, brandstichting, of doodslag) zwaarder worden bestraft wanneer een discriminatoir motief heeft meegespeeld. Dat wordt dan een zogenoemd codis-delict genoemd. In 2018 werden volgens het OM-rapport Cijfers in beeld 2018 83 specifieke discriminatiefeiten behandeld en 312 CODIS-feiten. In 2017 lag het aantal specifieke discriminatiefeiten (144) hoger en het aantal CODIS-feiten (187) lager.
In 44% van de meldingen besloot het OM in 2018 tot dagvaarden, in 7% volgde er een OM-strafbeschikking en in 37% een sepot. Uiteindelijk deed de rechter in 2018 in 91 gevallen een uitspraak in zaken met specifieke discriminatie-artikelen, dit was vergelijkbaar met voorgaande jaren. In totaal werden 76 verdachten (84%) veroordeeld,meestal tot een boete.
Volgens cijfers uit de rapportage van Anne Frankstichting en het Verweij Jonker Instituut blijkt dat een jaar eerder, in 2017, bij 33,4% van alle bij de politie geregistreerde incidenten een OM-afdoening heeft plaatsgevonden, dat bij 22,4% een dagvaarding is opgelegd en er bij 19,4% sprake was van een uitspraak door een rechter. De auteurs van deze rapportage denken dat het lage aantal veroordelingen mogelijk komt omdat discriminatie in een strafzaak, via de huidige discriminatieartikelen, aangevuld met het discriminatoir aspect, slechts in een heel klein percentage van de gevallen is aan te tonen (te bewijzen).
8. Cijfers OM: vooral discriminatie op grond van 'ras'
Van de 83 behandelde discriminatiefeiten die in 2018 bij het OM zijn binnengestroomd, ging het voornamelijk om discriminatie op grond van 'ras' (door het OM ook omschreven als "huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming"). Deze discriminatiegrond kwam net als voorgaande jaren verreweg het meest voor (51%). Bij de helft van deze gevallen, dus een kwart van het totaal aantal gronden, was de discriminatie gericht tegen personen van Afrikaanse afkomst (antizwart racisme). In 8% van het totaal aantal gevallen ging het om Marokkaanse Nederlanders en in 1% van de gevallen om "blanken".
Antisemitisme is nog steeds hoog, maar in vergelijking met 2018 opvallend gedaald: van 41% naar 19%. De piek van vorig jaar was voor het merendeel (32 procentpunt) voetbalgerelateerd, de overige 9 procent was niet-voetbalgerelateerd. Van de 13% van gevallen van discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging betroffen voornamelijk moslims (12%).
(Bron: Cijfers in Beeld 2018)
Bij de instroom van de CODIS-feiten vormde discriminatie op grond van ras een nog groter aandeel (61%).
(Bron: Cijfers in Beeld 2018)
9. De verdachten zijn vooral 'blanke particulieren'
Er wordt in Nederland erg weinig onderzoek gedaan naar het profiel van de verdachten en de daders. Je kunt daarover dan ook weinig vinden in de publicatie Discriminatie in Cijfers en ook niet in de rapportages van de Anne Frankstichting en het Verwey-Jonkerinstituur.
Het OM houdt wel informatie over de verdachten bij en presenteert deze in Cijfers in Beeld. Zowel de indeling als de labels die hierbij worden gekozen zijn bijzonder opmerkelijk te noemen. De grootste groep verdachten van specifieke discriminatiefeiten wordt gevormd door 'Personen van Westerse afkomst.' Deze groep werd tot vorig jaar nog betiteld als 'blanke particulieren' en vormt al jaren twee derde tot drie kwart van de verdachten. Sinds 2017 wordt ook specifiek de categorie sport/voetbalsupporter vermeld.
(Bron: Cijfers in Beeld 2018)
Het OM rapporteerde in het verleden ook de afkomst van de verdachtengroep en de grond waarop zij van discriminatiefeiten werden verdacht. In de rapportage over 2015 schreef het OM: "Tot en met het rapport over 2011 werkte dat verhelderend. Sindsdien echter is het aandeel van etnische groepen, anders dan blanke particulieren, in de verdachtenpopulatie niet of nagenoeg niet aanwezig. Om die reden wordt dit jaar, net als vorig jaar, alleen de categorie blanke particulier opgesplitst."
De cijfers over 2015 zagen er als volgt uit:
(Bron: Cijfers in Beeld 2018)
In 2016 werd voor het laatst de discriminatiegronden gespecificeerd waarvan de categorie 'blanke particulier' het vaakst verdacht werd. In dat jaar ging het voornamelijk om ras (60%), gevolgd door antisemitisme (34%) en seksuele gerichtheid (4%).
Meer lezen:
Het rapport Discriminatie in Cijfers 2018 bevat nog veel meer informatie en is toegankelijk geschreven. U kunt het onder andere hier lezen.
Van Cijfers in Beeld 2018 kunt u hier lezen.
Meer artikelen over discriminatie
Wilt u dat Republiek Allochtonië blijft bestaan? Waardeert u ons vrijwilligerswerk? We kunnen uw steun goed gebruiken. U kunt Republiek Allochtonië steunen en een klein (of groot) bedrag doneren (nu ook via I-deal)
Neem een abonnement op onze dagelijkse nieuwsbrief: Subscribe to Republiek Allochtonië by Email
Meer over antisemitisme, artikel 1, discriminatie, moslimhaat, openbaar ministerie, racisme.