Zet oude rolmodellen in voor spookjongere
In opinie door Jan Dirk de Jong op 15-04-2014 | 11:36
Om de onzichtbare risicojeugd beet te bereiken, moet worden samengewerkt met informele contacten die deze jongeren als ‘eigen’ ervaren. Zij zullen eerder luisteren naar iemand met informeel gezag binnen hun eigen leefomgeving. Dit betekent een herwaardering voor de inzet van rolmodellen, waarvan sommigen wellicht in het verleden ook verkeerde dingen hebben gedaan.
Dat stelt Jan Dirk de Jong in onderstaand stuk.
Tien jaar na Onzichtbare ouders van Margalith Kleijwegt (2004) blijken zij een schrikbarend aantal onzichtbare kinderen te hebben voortgebracht, aldus haar nieuwe boek: Familie is alles. In Amsterdam West en Nieuw-West bestaat deze groep onder meer uit ‘thuismeisjes’, maar vooral uit jongens die worden aangeduid als ‘spookburgers’. Zij zijn uitgeschreven bij Burgerzaken uit angst voor incassobureaus en onttrokken aan het zicht van gemeente en instellingen (Het Parool, 9 april).
Veel van deze jonge spook-Amsterdammers zijn werkloos, wonen nog thuis en komen hun bed alleen uit om in de coffeeshop af te spreken met hun ‘vrienden’. Ze willen allemaal rijk worden en een dikke ‘waggi’ rijden om indruk mee te maken op de meisjes. Deze materialistische ambities komen niet zozeer voort uit de ontoereikende opvoeding van hun islamitische ouders. Ze zijn eerder gevormd binnen hun onderlinge opvoeding op de straten van hun Amsterdamse achterstandswijk.
Uit deze explosieve populatie van kansarme en kansloze jongemannen komen ook tikkende tijdbommen voort die bekend staan als gewetenloze desperado’s en roekeloze ‘zzp-ers’ in de Amsterdamse onderwereld. Voor geringe bedragen en na korte criminele carrières zijn deze heren bereid om gewelddadige vermogensdelicten of zelfs liquidaties te plegen, niet zelden voorzien van automatische vuurwapens. Amsterdam West en Deurne liggen in dat opzicht dicht bij elkaar. Vorig jaar nog waren Amsterdamse straatjongens betrokken bij soortgelijke overvallen in juwelierszaken in Coevorden en Emmen.
De ministeries van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hameren terecht op een combinatie van grenzen stellen én perspectief bieden. Ook de Amsterdamse Top 600-Aanpak gaat hiervan uit.
Maar de hamvraag is hoe men grenzen kan stellen en perspectief kan bieden aan ‘onzichtbare’ risicojongeren. Hoe kunnen formele zorg- en hulpinstellingen een probleem het hoofd bieden als namen en rugnummers ontbreken?
Zorg- en hulpinstellingen weten een zichtbare en toegankelijke bovenlaag van de hulpbehoevende mensen redelijk te bereiken en omgekeerd. Maar de ervaring leert dat de echte armlastigen vaak moeilijker worden geholpen. Enerzijds zijn instellingen wellicht niet ‘outreachend’ of flexibel genoeg om deze mensen te bereiken en te helpen. Anderzijds blijken mensen aan de absolute onderkant minder goed in staat om hulp in te schakelen of samen te werken binnen professionele kaders en protocollen van een formele instelling.
Ten aanzien van deze populatie moeten formele instellingen wellicht eerlijk zeggen: dat probleem kunnen wij simpelweg niet het hoofd bieden. Althans, niet alleen.
Deze bijzonder ongrijpbare populatie is nog wel te bereiken in samenwerking met informele contacten die deze jongeren als ‘eigen’ ervaren: de buurman, de marktkoopman, de sportschoolhouder of iemand via de moskee.
Ook zullen zij in eerste instantie eerder luisteren naar iemand met informeel gezag binnen hun eigen leefomgeving. Dit betekent een herwaardering voor de inzet van Amsterdamse rolmodellen uit onze volksbuurten, waarvan sommigen wellicht in het verleden ook verkeerde dingen hebben gedaan. Vanuit hun eigen ervaring, met de juiste betrokkenheid en in de taal van de jongens kunnen juist deze sleutelfiguren grenzen aangeven en ook perspectief bieden op een volwaardig bestaan buiten het uitzichtloze straatleven.
De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de aanhoudende roep om burgerparticipatie, eigen kracht en sociaal doe-het-zelven, lijken zo’n ontwikkeling de wind in de zeilen te geven. Maar een pedagogische ‘civil society’ op papier is geduldig. In werkelijkheid gaat het niet alleen om een cultuuromslag, maar ook om concurrentie met instellingen en stichtingen op het gebied van zorg en welzijn.
Daarnaast is er koudwatervrees in het verbinden van formeel en informeel gezag. Sommige ambtenaren hebben grote moeite om burgers voldoende bewegingsruimte te geven vanuit een begrijpelijke verantwoordingsdrift die is gekoppeld aan de jaarlijkse projectencarrousel waarin burgerinitiatieven vaak terechtkomen. Dit geldt zelfs voor projecten die duurzaam effectief zijn gebleken, zoals het Jeugd Preventie Team in West van Youssef Guennoun en Said Bensellam (Amsterdammer van het Jaar 2006).
Om het ongrijpbare probleem van de onzichtbare Amsterdamse risicojeugd beet te pakken, moeten we dergelijke systeemfouten verhelpen en daad bij woord voegen wanneer we spreken over vertrouwen teruggeven aan de Amsterdamse burger.
Jan Dirk de Jong, criminoloog (ook verbonden aan Erasmus Universiteit Rotterdam). Dit stuk verscheen op 12 april in Het Parool en is in overleg met de auteur ook op Republiek Allochtonië geplaatst. Meer van Jan Dirk de Jong op Republiek Allochtonië hier
Lees ook:
Sleutelfiguren (Ewoud Butter)
Meer over criminaliteit en overlast op dit blog hier
Meer over rolmodellen hier
Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebookRepubliek Allochtonië (voorheen Allochtonenweblog) bestaat 7 jaar. Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door ons te steunen
Meer over familie is alles, hangjongeren, jan dirk de jong, risicojeugd, rolmodellen, sleutelfiguren.