Streven naar levensbeschouwelijk neutrale ruimte is onzinnig
In opinie door Bart Voorzanger op 09-02-2011 | 17:45
Tekst: Bart Voorzanger
Een pleidooi om niet te discussiëren over de theologische legitimiteit van religieus gefundeerd gedrag, geen neuzen te tellen, niet te zeuren over aandachttrekkerij en charlatanerie, en al helemaal niet te streven naar zoiets onzinnigs als een levensbeschouwelijk neutrale publieke ruimte, maar andersdenkenden de ruimte te gunnen die we hier zelf ook genieten.
Kortom, wij moeten niet discussiëren over de theologische legitimiteit van religieus gefundeerd gedrag, we moeten geen neuzen tellen en met percentages goochelen, we moeten niet zeuren over aandachttrekkerij en charlatanerie, en we moeten al helemaal niet streven naar zoiets onmogelijks als een levensbeschouwelijk neutrale publieke ruimte. Haal even diep adem als een zittenblijvende advocaat, een handenweigerende docent, een jurk die ‘genuanceerd’ denkt over steniging bij overspel, of zelfs zoiets banaals als een hoofddoekje achter de balie u even teveel dreigt te worden. Bedenk dat het meeste daarvan van voorbijgaande aard is. En besef dat de rest u over een poosje volstrekt niet meer opvalt.
Zo nu en dan botsen mensen met hun omgeving omdat ze menen van hun geloof iets te moeten dat die omgeving ongewenst vindt, of iets niet te mogen dat die omgeving ze juist graag zag doen.
Ik ben opgegroeid met het principe dat je die mensen waar mogelijk de ruimte geeft, en ‘waar mogelijk’ betekent dan zoiets als ‘zolang anderen daar niet echt door worden benadeeld’. Ergernis over iets waar je, áfgezien van die ergernis zelf, geen hinder van ondervindt, telt daarbij niet als nadeel. Als we dingen gaan verbieden enkel en alleen omdat iemand zich eraan ergert, mag er straks erg veel niet meer.
Als mensen vanwege hun geloof op donderdagochtend niet mogen werken, rooster je ze die donderdagochtend zoveel mogelijk vrij. Uiteraard halen ze die uren in op momenten dat anderen vrij zijn. Aan onze meegaandheid zit wel een prijskaartje. Zo zullen mensen van wie we tolereren dat ze op religieuze gronden afwijken van gangbaar gedrag wel, en steeds opnieuw, hun gedrag moeten uitleggen aan wie zich erover verbaast en zullen ze extra hun best moeten doen om wie ervan schrikt op zijn gemak te stellen. En wie op donderdagochtend om religieuze redenen niet werken kan, moet niet zeuren als hij op koninginnedag of oudejaarsavond wel wordt ingeroosterd.
Ook de wet lijkt van dit principe uit te gaan. Toen dienstplichtigen nog voor werkelijke dienst werden opgeroepen, hoefden gewetensbezwaarden het leger niet in. Ze deden in plaats daarvan iets anders, en moesten daarbij genoegen nemen met dezelfde beloning als wie wel in het leger diende, en dat in de regel langer dan wie ‘gewoon’ in dienst ging. En voor het zover was, hadden ze zich langdurig en moeizaam te verantwoorden tegenover commissies die ze het levensbeschouwelijke vuur na aan de schenen legden.
Een achterliggend idee bij dit alles is dat mensen de regels van hun geloof niet zomaar vrijelijk zelf bepalen, dat het gaat om iets dat hen – in elk geval vanuit hún perspectief – van boven wordt opgelegd, iets bovendien waar hun leven ook niet makkelijk van wordt. Daar mag je best wat rekening mee houden.
De komst van een flinke groep andersgelovigen – aanhangers van de islam – met religieuze ge- en verboden die ons vreemd zijn, zet dit principe onder druk. Op zich is dat begrijpelijk. Zo’n demografische verandering vergt aanpassing, en dwingt ons ons te verdiepen in voor ons nieuwe manieren van kijken en denken. En dat geeft gedoe. Dat geeft ergernis. Maar het principe is dat ergernis op zich onvoldoende reden is mensen te beperken in hun mogelijkheid naar hun geloof te leven, en het is wat goedkoop om principes overboord te zetten op het moment dat ze echt iets van je vragen.
Mijn stukje over de HvA-docent die vrouwen van z’n geloof geen hand meent te mogen geven, en die van z’n baas toestemming kreeg daarvan af te zien, leidde, naast instemming, tot flink wat kritiek (zie bijvoorbeeld de reacties op het Allochtonenweblog) – kritiek die raakt aan ons principe dat mensen zoveel mogelijk naar de regels van hun geloof moeten kunnen leven. Ik zie in die kritiek een aantal punten die om een weerwoord vragen.
- Sommigen stellen nadrukkelijk het religieuze fundament van de aangevoerde regel ter discussie: het zou helemaal niet islamitisch zijn, of zelfs niet religieus maar louter cultureel, het staat niet in de Koran, en het botst met wel bestaande regels die moslims allereerst voorschrijven zich coöperatief op te stellen en een bijdrage te leveren in plaats van ruimte op te eisen.. Helaas is de waarheid van zulke beweringen op geen enkele manier te toetsen. Nou, met één uitzondering dan: wat de Koran zegt, valt na te gaan, maar de vraag is hoe relevant dat is. Geen enkele godsdienst berust uitsluitend op zijn eigen heilige schrift. Kerstmis en zondagsheiliging, bijvoorbeeld, staan niet in de Bijbel, en voor een toch vrij fundamentele christelijke leerstelling als de ‘heilige drie-eenheid’ geldt dat al evenzeer. Godsdiensten, met of zonder boek, groeien en diversifiëren vrijelijk, en dat hun hele geschiedenis door. Wie daarin grenzen wil stellen, en wil uitmaken wat wel en niet authentiek is, kan nooit iets anders doen dan zijn of haar eigen versie van het betreffende geloof tot de enig juiste verheffen. Pausen en groot-ayatollahs kunnen dat straffeloos doen, maar in een democratie komt niemand een dergelijke macht toe. En een beroep op ‘deskundigheid’ helpt ook al niet. Weliswaar zíjn er religieuze deskundigen – theologen – maar theologen die een bepaald principe of een bepaalde leerstelling buiten de orde verklaren, laten daarmee alleen maar zien dat ze net op dat punt de hen toegeschreven deskundigheid ontberen: ze snappen niet hoe godsdienst werkt.
- Een verwant argument is dat deze of gene gelovige die ergens ruimte voor vraagt een eenling is. Zelfs als dat zo is – en voor die selectief handenschuddende HvA-docent geldt dat zeer beslist niet – dan is dat irrelevant. Het gaat om wat de betrokkene meent te moeten en te mogen. Of anderen die mening delen maakt voor de betekenis daarvan niets uit. Het idee dat jouw ruimte om jezelf te zijn ervan afhangt hoeveel medestanders je hebt, botst frontaal met onze ideologie, die het individu centraal stelt en mensen niet primair als lid van een groep behandelt.
Sommigen menen dat mensen als onze handenweigeraar charlatans en aandachttrekkers zijn. Wie weet is dat zo. Ik zit regelmatig net als u met kromme tenen voor de buis als daar weer eens iemand, al dan niet in soepjurk en met een mal petje, van alles zit te roepen. Alleen, dat verandert aan de zaak niets. Charlatans en aandachttrekkers hebben dezelfde rechten als oprechten en verstandigen. Ik moet er althans niet aan denken te leven in een maatschappij waar dat anders ligt, al was het maar omdat de een z’n charlatan de ander z’n visionair, en de een z’n aandachttrekker de ander z’n voorvechter voor een goede zaak is. Als het om écht pathologische gevallen gaat, mag je hopen dat ze professionele hulp krijgen, maar stevig ingaan tegen de symptomen van die pathologie draagt daar niets aan bij. En los daarvan, een respectvolle behandeling is de beste manier om het storende effect van een charlatan te neutraliseren. Als het deze HvA-docent echt zou gaan om de aandacht die hij alleen krijgen kan door weerstand op te roepen – en sta er alstublieft even bij stil hoe hartverscheurend eenzaam hem dat maken zou! – zal hij al snel weer gewoon handjes geven als hij merkt dat zijn weigering stilzwijgend voor lief wordt genomen. Welzeker, dan zoekt hij weer iets anders, maar daarmee wordt dan meteen een patroon zichtbaar dat de noodzaak van professionele hulp onderstreept.
Sommigen verwerpen het principe zelfs geheel en roepen dingen als: ‘Geloven doe je maar thuis en in je vrije tijd’ en ‘Het publieke leven dient levensbeschouwelijk neutraal terrein te zijn’. Als dat mogelijk was, zou er nog iets voor te zeggen zijn. Al is enige aarzeling aangemeten bij een pleidooi voor afschaffing van een principe nét op het moment dat het even lastiger wordt je eraan te houden – ik schreef dat al. Maar wat betekent neutraal hier? De voorstanders van die neutraliteit gaan er meestal van uit dat ‘raar’ gedrag voortkomt uit een geloof, terwijl het ‘gewone’ gedrag, het hunne, voortkomt uit verlichte inzichten. Dat nu is onzin. Het ‘humanisme’ waarop de grote meerderheid zich beroept is gewoon een vorm van christendom waarin God buiten haakjes is geplaatst, maar met een moraal en een kosmologie waarin tal van oer-christelijke thema’s voortleven. Neem alleen al de centrale plaats die de mens daarin krijgt toebedeeld, met alle morele gevolgen van dien. (Dankzij Copernicus geloven we bijna allemaal dat de Aarde het centrum van het heelal niet is, maar de mens is dat gewoon gebleven; rare jongens die humanisten.) Los daarvan: het publieke leven en de daar geldende mores zijn altijd en overal doortrokken van gangbare, of tot voor kort gangbare levensbeschouwelijke visies en in die zin nooit levensbeschouwelijk neutraal. Dat verklaart ook precies waarom de komst van nieuwe groepen met nieuwe levensbeschouwingen tot spanningen leidt.
Dit artikel is van Bart Voorzanger en eerder verschenen op zijn eigen weblog. Eerdere blogs van Bart Voorzanger die op Republiek Allochtonie zijn verschenen vindt u onder de tag bart voorzanger
Meer over bart voorzanger, godsdienstvrijheid, levensbeschouwing, scheiding kerk staat.