Over gewetensvrijheid (Femke Halsema)
In opinie door Femke Halsema op 10-10-2010 | 20:00
“Progressieve politici nemen veel te weinig ruimte in het debat over godsdienstvrijheid. Ze laten zich in het defensief drukken door de harde, dikwijls discriminerende taal van Wilders. Ons komt een taak toe om in het gepolariseerde debat dat wij nu kennen de godsdienstvrijheid te verdedigen. Dat betekent de vrijheid om te geloven zoals jij dat wil, zonder beperkingen opgelegd door de staat." Dat verklaarde Femke Halsema, fractievoorzitter van GroenLinks op 9 oktober tijdens de conferentie ‘Godsdienstvrijheid of vrij van godsdienst?’
Halsema: "Ik respecteer de behoefte van mensen om te geloven, om de Koran op hun nachtkastje te hebben – zoals Tofik Dibi ooit tegen Wilders zei –, en ik voel me geroepen om mensen in die behoefte te beschermen. Maar juist omdat ik de godsdienstvrijheid serieus neem, kan en wil ik niet wegdeinzen voor de intolerantie die, met name de meer orthodoxe Islam herbergt.”
De fractievoorzitter van GroenLinks vindt dat progressieve politici meer moeten doen aan de vrijheid van godsdienst dan de afgelopen jaren is gebeurd. “De hartstocht die wij terecht aan de dag leggen om praktizerende homoseksuelen toegang te geven tot het reformatorische onderwijs en SGP-vrouwen tot de Kamer, moeten wij ook ten toon spreiden om islamitische homo’s en vrouwen hun vrije keuzes te kunnen laten maken.”
Hieronder de speech van Halsema.
Goedemiddag, dames en heren
Laat ik er maar geen geheim van maken dat ik dit een moeilijke toespraak vind.
Spreken over godsdienstvrijheid en –kritiek is als het betreden van een smal en met prikkeldraad omzoomd pad.
De gevoeligheden zijn groot – dikwijls spreek je over de diepste overtuigingen en meest persoonlijke emoties van mensen, boosheid ligt op de loer en ergernissen hopen zich snel op. Zeker voor een niet-gelovige politicus zoals ik, stuit je al snel op het verwijt ‘onvoldoende kennis’ te hebben en ‘niet te begrijpen’ wat gelovigen beweegt.
Toch is het spreken over godsdienst, ook voor politici, onvermijdelijk. En in deze tijd zelfs noodzakelijk. En ik wil daaraan toevoegen dat ik vind dat deze tijd met name progressieve politici – waartoe ik mijzelf reken – dwingt tot het doen van uitspraken over de vrijheid van godsdienst en de grenzen daarvan.
Dat is de stelling ook die ik hier wil verdedigen. Daartoe wil ik eerst iets zeggen over de achtergrond van mijn partij en de traditie van godsdienstkritiek waarin ik denk te staan. Daarna wil ik mijn plaats bepalen in de lopende debatten over godsdienst, en in het bijzonder de Islam.
Toen ik deze toespraak voorbereidde werd ik gewezen op een interview met Bas de Gaay Fortman van enkele jaren geleden. In dat interview blikt hij terug op zijn besluit om, als gereformeerde jongeman, in 1970 over te stappen van de ARP naar de PPR, een van de voorlopers van GroenLinks.
In het interview noemt hij twee doorslaggevende redenen om zich los te maken van de gereformeerde en verzuilde machtspolitiek van de ARP.
‘Als eerste’ zegt hij: ‘Ik vond en vind dat je politiek niet moet verbinden met geloofsbelijdenissen. Dat is slecht voor de politiek want je haalt mensen uit elkaar die het met elkaar eens kunnen zijn. Ook zet je mensen bij elkaar die het maatschappelijk gezien met elkaar oneens zijn.’ (Voor wie twijfelt aan het waarheidsgehalte van de verkramptheid van confessionele politiek, moet misschien even terugdenken aan het CDA-congres van afgelopen weekend)
Als tweede, zegt hij, verzette hij zich tegen het aanhoudende kerkelijke gezag over het persoonlijke en maatschappelijke leven. In de jaren zeventig maakten mensen zich los van de kerkelijke voorschriften en leefregels, zonder hun geloof te willen verliezen. De PPR was 1 van de belangrijke dragers van die nieuwe individuele geloofsvrijheid. In de woorden van Bas de Gaay Fortman: ‘de PPR brak door de verzuiling heen, het was de eerste ontzuilde partij. D66 was weliswaar ook ontzuild maar was, zeg maar, anti-religie. Dat gold niet voor de PPR.’
Zijn anekdote illustreert de sterke verbondenheid van de voorlopers van GroenLinks met religie. Ook in de PSP, de CPN en de EVP waren veel mensen actief die zich verzetten tegen de onvrijheid van de verzuiling, die hun geloof vasthielden maar zich ook welbewust verbonden aan seculiere politiek.
Ik weet dat ik als vers kamerlid op bezoek ging bij ‘De linkerwang’ (het platform voor religie en politiek dat aan GroenLinks is verbonden) om te praten over de euthanasiewet die ik als woordvoerder in de Tweede Kamer behandelde. Het centrale en telkens terugkerende, voor mij nieuwe woord in ons gesprek was ‘gewetensdwang’. Er mocht en mag in ons vrije land geen enkele vorm van gewetensdwang zijn. Dit betekent dat geen mens mag worden afgehouden van zijn religieuze overtuigingen. Als je door je religieuze overtuigingen bijvoorbeeld vervuld bent van een diepe weerzin over euthanasie dan moet je daar ten alle tijde uiting aan kunnen geven, en mag je je ook beschermd weten tegen de praktijk van euthanasie. Tegelijkertijd kunnen religieuze overtuigingen anderen – ongelovig en gelovig – niet afhouden van hun wens euthanasie te erkennen en in hun eigen leven toe te laten.
Ik denk dat de leden van ‘Linker wang’ met hun opvatting van godsdienstvrijheid en de vrijheid van gewetensdwang de belangrijkste dragers zijn van een religie-opvatting die – ik denk – tot op de dag van vandaag in GroenLinks opgeld doet. Dat is ook de opvatting waarbij ik me het meeste thuisvoel.
Vrij naar Bas de Gaay, geldt voor mij dat godsdienstvrijheid in de eerste plaats een individueel recht is. Elk mens in Nederland mag geloven wat hij wil, hij mag het uitdragen, het kan een richtsnoer zijn in zijn persoonlijke en maatschappelijke handelen, hij kan zijn of haar leven er aan wijden.
De staat komt een belangrijke taak toe om deze individuele vrijheid te beschermen.
Dat betekent dat de staat gelovigen moet vrijwaren van vernedering.
Let wel (zeg ik daar nadrukkelijk bij), vernedering is niet hetzelfde als belediging, als het lasteren van God of het hard bekritiseren van heilige boeken. Bij belediging komt de staat wat mij betreft geen taak toe.
Vernedering betekent dat mensen vervolgd worden om hun geloof of gediscrimineerd worden, bijv. op de arbeidsmarkt of in het onderwijs. Simpel weg, wat mij betreft mogen mensen niet geweigerd worden in een baan omdat ze streng gereformeerd zijn of bijvoorbeeld een kruisje of een hoofddoek dragen. Zij moeten vrije toegang hebben tot het bedrijfsleven, ze moeten vrije toegang hebben tot overheidsfuncties.
Beschermen betekent ook dat de overheid mensen actief in staat stelt om te geloven. Dat betekent bijvoorbeeld dat de staat ouders de mogelijkheid geeft (en blijft geven) om een school van hun eigen denominatie te stichten, om hun kinderen naar bijzonder onderwijs te sturen. Dat betekent ook dat er plek is voor geestelijke verzorgers (predikanten en imams) in het Nederlandse leger, die soldaten – bijvoorbeeld op missie in Afghanistan – kunnen bijstaan in nood.
De nadruk op godsdienstvrijheid als individueel recht, betekent niet dat ik de behoefte van mensen aan kerkgemeenschappen onderschat. Ik erken en respecteer ook de betekenis van kerken en moskeeen, voor mensen persoonlijk en voor onze samenleving als samenbindend en richtinggevend.
Ik respecteer ook dat mensen samen, in de uitleg van hun geloof tot gedragsvoorschriften en leefregels komen, waaraan zij zich – in vrijheid, zeg ik met nadruk - willen houden. Het verdient respect en ruimte dat mensen samen eisen stellen aan het voedsel dat zij eten, dat zij samen de Ramadan willen vieren, dat zij de zondag als rustdag eren en dat zij behoefte kunnen hebben om zich af te zonderen, bijvoorbeeld in Christelijke, Joodse en islamitische bejaardentehuizen (zonder, echter, dat dit met uitsluiting gepaard gaat).
En ik vind dat ik – als seculier en progressief politicus – deze fundamentele vrijheid van mensen (even fundamenteel als de bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting) heb te verdedigen.
Maar, hier hoort wel een maar bij. Ik zei nadrukkelijk dat ik de godsdienstvrijheid beschouw als een individueel recht. En ik verwees naar ‘gewetensdwang’, het woord dat ik bij ‘De Linker Wang’ leerde.
Of zoals Bas de Gaay het zo mooi verwoordde: ‘Het kerkelijke gezag moet zich niet beslissend ontfermen over het persoonlijke en maatschappelijke leven’. De voorlopers van GroenLinks verzetten zich – terecht – tegen de vele gedragsvoorschriften en leefregels die door het kerkelijke gezag aan mensen werden opgelegd. Bijvoorbeeld: ‘een christen kan niet homoseksueel zijn’, ‘een christen pleegt geen abortus of euthanasie, en keurt dit ook af als anderen het doen’, ‘een christen behoort niet op zondag te werken’.
Godsdienstvrijheid betekent – wat mij betreft ook – dat geloof, het je beroepen op god, niet mag leiden tot het veroordelen of uitsluiten van andersdenkenden. Het mag er ook niet toe leiden dat gelovigen worden bekneld in hun levensstijl of in hun hoogstpersoonlijke wijze van geloven.
Simpelweg. Godsdienstvrijheid betekent juist dat je gelovige kan zijn èn praktizerend homoseksueel op een reformatorische school. Het betekent ook dat een jonge Islamitische vrouw, zonder hoofddoek, niet vernederd mag worden of thuisgehouden omdat ze volgens islamitisch gezag onrein zou zijn.
Je aard, je geslacht, je seksualiteit of je politieke voorkeuren mogen je niet afhouden van je vrije geloofsbeleving. Zoals geloof geen grond voor uitsluiting mag zijn, mogen je sekse of je seksualiteit dat ook niet zijn.
Kortom. Vrije godsdienstbeleving verdient actieve bescherming. Waarbij voor mij geldt: godsdienstvrijheid is een individueel recht. Het collectief staat niet boven het individu. Kerk noch staat mogen mensen dwingen te geloven, of hun geloof af te leggen.
Tot zover de theorie, nu de weerbarstige werkelijkheid.
Er groeit een meisje op in Nederland. Misschien woont ze bij mij om de hoek, misschien bij u. Ze is een jaar of 13 en opgevoed in het Islamitsche geloof. Van kleinsaf aan is ze gewend dat haar moeder haar gesluierd, in djellaba en met hoofddoek naar school bracht. Ze heeft geleerd dat als je varkensvlees eet, je naar de hel gaat, ze is gewend bij haar moeder in de keuken te blijven als de mannen eten. Ze houdt van de warmte en de feesten aan het einde van de Ramadan, ze houdt van haar ouders en voelt zich veilig in haar omgeving. Nu ze begint te puberen, slaat de twijfel toe.
Sinds kort moet ze een hoofddoek dragen als ze buiten komt; haar ouders hebben haar verteld dat ze anders slecht en onrein is. Op school en op straat voelt ze zich verscheurd. Ze voelt de agressie die haar verschijning oproept, ze heeft verdriet omdat voor het geloof van haar ouders weinig ruimte is. Maar ze aarzelt. Ze houdt van films, van computerspelletjes en van R&B en begrijpt eigenlijk niet waarom die voorliefdes haar tot een slechte moslim zouden maken. Ze vraagt zich af of ze eigenlijk wel een moslim is en ze voelt zich te jong voor een sluier. Ze wil net als de anderen zijn, maar ze verdedigt zich ook elke dag tegen de oordelen van hen over haar ouders, over haar en over haar geloof.
Ik denk dat er duizenden meisjes zijn in Nederland zoals zij. Ik heb het voorbeeld niet willekeurig gekozen.
Terwijl ik deze theoretische verhandeling hield woedt er om ons heen een hard debat over het wezen en de positie van de islam. Dat debat trekt zich weinig aan van abstracte principes over godsdienstvrijheid en gewetensdwang maar slingert heen en weer tussen de dagelijkse ergernis van een zichtbare Islam in Nederland en de angst voor politiek jihadisme in het westen.
Dit debat, aangezwengeld door Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders, geeft veel progressieve en linkse politici een diep gevoel van ongemak. Het leidt ook dikwijls tot verlamming.
Er lijken ook maar 2 smaken. Je bent anti-religie en dan wil je godsdienst, ik bedoel natuurlijk de Islam, weren uit de publieke sfeer en het liefst uit heel Nederland. Je bent pro-religie en dat betekent in het gepolariseerde debat ook dat je een moslimknuffelaar bent en een relativist die de sharia wil invoeren (dit is een vrije vertaling van het werk van Wilders).
In dit debat is er voor een progressieve polticus die juist de fundamentele vrijheden niet wil relativeren ( en dan bedoel ik de godsdienstvrijheid en de vrijheid van expressie) weinig ruimte.
Nee, ik moet het anders zeggen.
Progressieve politici nemen veel te weinig ruimte. Ze laten zich in het defensief drukken door de harde, dikwijls discriminerende taal van Wilders. Ze laten zich verscheuren tussen de wens solidair te zijn met een Islamitische minderheid die zich verdrukt voelt en het besef dat binnen veel islamitisch geloofsgemeenschappen de positie van minderheden (bijv. vrouwen en homoseksuelen) treurig is. Ze laten zich, met andere woorden, in 1 van de twee posities drukken: pro-religie of anti-religie.
Er is een derde weg.
Ik ben pro-religie, noch anti-religie. Ik accepteer en respecteer godsdienst in haar maatschappelijke verschijningsvorm. Ik respecteer de behoefte van mensen om te geloven, om de Koran op hun nachtkastje te hebben – zoals Tofik ooit tegen Wilders zei –, en ik voel me geroepen om mensen in die behoefte te beschermen.
Maar juist omdat ik de godsdienstvrijheid serieus neem, kan en wil ik niet wegdeinzen voor de intolerantie die, met name de meer orthodoxe Islam herbergt.
Laat ik het maar eens heel precies zeggen. Enige tijd geleden verscheen er een onderzoek naar salafisme in Nederland. Daaruit bleek dat de aanhang kleiner was dan vermoed en er geen rechtstreekse dreiging voor de democratische rechtsstaat vanuit gaat. Er werd opgelucht ademgehaald en iedereen ging over tot de orde van de dag. Dat is onterecht.
Hoewel de harde kern klein is, hebben veel salafistische, orthodoxe opvattingen veel bredere steun in de Nederlandse Islamitische gemeenschap. Dat zijn opvattingen over een theocratie, over de gelijkwaardigheid van man en vrouw en van hetero’s en homo’s. Deze opvattingen worden van bovenaf dwingend opgelegd en hebben grote gevolgen voor de vrijheid van met name vrouwen en homoseksuelen.
Ik ben ervan overtuigd dat er in Nederland duizenden moslimvrouwen zijn die - door Islamitisch gezag dwingend voorgeschreven en door vaders, ooms en zonen trouwhartig nageleefd - te weinig bewegingsvrijheid kennen. Daarbij helpt het niet dat ze meestal financieel afhankelijk zijn (maar 7% van de allochtone vrouwen in Nederland is financieel zelfstandig) en dikwijls laagopgeleid.
Voor deze vrouwen geldt dat een eerbaar leven zich voornamelijk binnen de vier muren van hun huis afspeelt, dat zij ondergeschikt zijn aan de man des huizes, dat hun zeggenschap in de opvoeding van de kinderen beperkt is en dat er strenge voorschriften zijn ten aanzien van hun kleding en gedrag.
Voor hun dochters geldt te vaak hetzelfde.
Natuurlijk erken ik dat er ook veel islamitische vrouwen zijn die in volle overtuiging en vrijheid tot deze keuze komen, maar ik wil mijn ogen er niet voor sluiten dat veel vrouwen zo leven omdat er voor hen geen eerbaar alternatief is.
Voor mij als politicus, die zich verwant voelt aan Bas de Gaay Fortman en de traditie van ‘De Linker Wang’ is dit niet aanvaardbaar. Godsdienst is niet vrij als deze gepaard gaat met gewetensdwang en met een groot aantal leefregels en voorschriften die moeten worden nageleefd om respect van de geloofsgenoten te kunnen krijgen.
De Islam hoort bij Nederland, zij mag ook haar plek hebben in de publieke sfeer. Moslims moeten er zeker van kunnen zijn dat zij niet vernederd worden. Voorstellen voor een hoofddoekjesverbod in publieke functies, of nog erger een verbod op de Koran, zijn onacceptabele vormen van geloofsvernedering.
Maar even zo onacceptabel is het dat vrouwen (en mannen) vanuit hun geloof gedwongen worden een leven te leiden dat strijdig is met alle andere vrijheden en grondrechten die wij hoogachten: gelijkberechtiging van man en vrouw, de vrijheid van expressie, de vrijheid van geloofsafval.
Progressieve partijen komt een taak toe om in het gepolariseerde debat dat wij nu kennen de godsdienstvrijheid te verdedigen. Dat betekent de vrijheid om te geloven zoals jij dat wil, zonder beperkingen opgelegd door de staat.
Ons komt ook de taak toe om de confrontatie te zoeken met die gelovigen, die islamitische voorgangers, die gewetensdwang uitoefenen op de minderheden in eigen kring.
Ik vind dat we dat meer moeten doen dan de afgelopen jaren is gebeurd.
De hartstocht die wij – terecht - aan de dag leggen om praktizerende homoseksuelen toegang te geven tot het reformatorische onderwijs en SGP-vrouwen tot de Kamer, moeten wij ook ten toon spreiden om Islamitische homo’s en vrouwen hun vrije keuzes te kunnen laten maken.
Dat betekent de inzet van politieke middelen en het aangaan van maatschappelijke allianties. Dat betekent steun aan de Belgische schooldirecteur die een hoofddoekjesverbod afkondigt voor minderjarige scholieren omdat zij merkt dat de dominantie ervan leidt tot onvrijheid en tot vertrek van andersdenkenden. Het betekent ook steun aan de politie-agente in opleiding die trots is, zelfstandig èn gesluierd.
Uiteindelijk ligt mijn solidariteit als progressieve politicus niet bij geloof of ongeloof. Het ligt bij het 13 jarige meisje bij mij om de hoek. Welke keuzes zij ook gaat maken in haar leven - of zij een overtuigde en misschien gesluierde moslima wordt, of zij besluit van haar geloof af te vallen of een andere, middenweg zoekt -, het maakt niet uit. Zolang zij die keuzes maar in vrijheid maakt. Zolang zij maatschappelijke kansen en alternatieven krijgt aangereikt.
Als haar ouders haar dwingen om thuis te blijven en af te zien van een carriëre, dan kunnen zij op mijn harde kritiek rekenen. Als Geert Wilders en de zijnen haar willen verbieden te geloven, haar willen verbieden een hoofddoekje te dragen, dan is mijn kritiek even hard.
Dank u wel.
De lezing werd gehouden tijdens de conferentie ‘Godsdienstvrijheid of vrij van godsdienst?’ georganiseerd door het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, platform De Linker Wang, Eerste Kamerfractie GroenLinks en de Amsterdamse studentenwerkgroep 'Religie en politiek'. Andere sprekers waren onder meer Dick Pels (directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, Paul Scheffer (publicist), Sophie in ‘t Veld (D66) en André Rouvoet (CU). Deze tekst is eerder verschenen op de website van GroenLinks en met toestemming van Femk Halsema ook op Republiek Allochtonië verschenen. De foto is in oktober 2007 gemaakt tijdens een bijeenkomst in de Amsterdamse El Kabirmoskee.
Meer over femke halsema, groenlinks, hoofddoek, vrijheid van godsdienst.
Reacties
http://www.republiekallochtonie.nl/open-brief-aan-femke-halsema
Bernadette de Wit - 11/10/2010 22:29
>> Voorstellen voor een hoofddoekjesverbod in publieke functies, of nog erger een verbod op de Koran, zijn onacceptabele vormen van geloofsvernedering. >>
O, dus de Franse laïcité staat gelijk aan 'geloofsvernedering'?' Halsema identificeert zich op symbiotische wijze met de perceptie van de aanhangers van de islam, die elke fundamentele kritiek op de sharia al automatisch als een persoonlijke én groepsbelediging betitelen. Halsema gaat zelfs nog verder (en wat zeggen jullie dan moslims? "Dankuwel mevrouw Halsema"?) en gooit het op vernedering, het zich minderwaardig voelen, en de schaamte die daarbij hoort.
(Hoe is het mogelijk dat Halsema het onderscheid tussen doctrine en aanhanger/gelovige buiten beschouwing laat.)
We hadden het nog steeds over het vasthouden aan het seculiere karakter van de openbaarheid, een westerse waarde waar een zich progressief noemende politicus als Halsema vierkant achter staat. Dacht ik.
Tot dat de naieve neiging opspeelt, recent ook bij politici van CDA en VVD waargenomen, om de leden van het mohammedaanse Herrenvolk die succesvol de slachtoffertroefkaart spelen prompt te hulp te schieten ?
Een beetje meer afstand van het eigen goedbedoelde postkoloniale schuldgevoel zou gepast zijn.
Wes Holleman - 11/10/2010 13:50