Liefdevolle kritiek – Samira Bouchibti over de Marokkaanse gemeenschap
In opinie door Bart Voorzanger op 07-05-2012 | 20:41
Aan de hand van de geschiedenis van haar ouders, afgewisseld met korte algemenere uitwijdingen, schetst Bouchibti wat er misgaat in de Marokkaanse gemeenschap in Nederland, en wat daar naar haar idee aan te doen valt.
De islam, de moslims en ik gaat niet over de islam, niet over de moslims en maar zeer ten dele over de ‘ik’ uit de titel, de schrijfster Samira Bouchibti. Het gaat eerst en vooral over Roukaya Abbos, een Marokkaans meisje dat op haar elfde werd uitgehuwelijkt aan de enkele jaren oudere Mohammed Bouchibti. Na haar eerste menstruatie, een jaar na haar huwelijk, beleefde ze haar eerste echte ‘huwelijksnacht’ om uiteindelijk zeven kinderen te krijgen.
Jarenlang leed Roukaya onder de tirannie van een inwonende schoonmoeder terwijl haar man eerst in Algerije en daarna in Nederland als gastarbeider de kost voor een uitgebreide schare familieleden verdiende. Uiteindelijk weet ze zich (zónder schoonmoeder) bij haar man in Nederland te voegen en zich daar te ontwikkelen tot een vrouw die zelfstandig genoeg is om náást hem te staan. Aanvankelijk gaat het goed en geniet het gezin van de ruimte en de vrijheid die Nederland biedt. Maar dan blijkt dat Mohammed de zelfstandigheid mist die zijn vrouw meer en meer kenmerkt. Hij is te afhankelijk van de Marokkaanse gemeenschap, van zijn vrienden, van de mannen in de moskee, om afstand te kunnen nemen van de dictatoriale rol die zij van hem verwachten.
Roukaya schikt zich niet. Ze zoekt in stilte een huis voor haarzelf en haar kinderen, scheidt van haar man en betaalt daarvoor als uitgestotene uit een tot dan toe hecht en warm sociaal netwerk een forse prijs. Ze houdt zich ondanks alles staande, en brengt in vrijheid haar kinderen groot. Een van die kinderen is de schrijfster die de onafhankelijke geest van haar moeder meekreeg, en haar daar zeer dankbaar voor is.
Bouchibti gebruikt de geschiedenis van haar ouders als kapstok voor een reeks inkijkjes in de traditionele Marokkaanse cultuur – het uithuwelijken, de maagdelijkheidsobsessie, het gebrek aan privacy – zonder zich door die geschiedenis te laten beperken. Ze schrijft ook over polygamie, hoewel haar vader pas na de scheiding een tweede keer trouwde, en over het lot van homoseksuelen. En ze vertelt over haar eigen ervaringen als leerling van een christelijke basisschool door de week, en een koranschool in het weekend.
Centraal in haar verhaal het overweldigende belang van de familie en de gemeenschap daaromheen. Ze laat zien welke rol mannen en vrouwen in dat geheel spelen, en móeten spelen, hoe verschillend die rollen zijn, en hoe de macht tussen man en vrouw verdeeld is. In dat geheel is de goede naam van de familie van overwegend belang. Die goede naam is in een ongezond hoge mate afhankelijk van de reputatie van de vrouwen. En waar ieders lot onlosmakelijk verbonden is met de familie-eer is het ook ieders belang die eer te beschermen. Het gevolg is een systeem waarin iedereen iedereen onder de duim probeert te houden, al werkt dat voor mannen en vrouwen heel verschillend uit. De ‘ontspoorde’ vrouw krijgt een golf van afschuw en roddel over zich heen en wordt, als niets meer helpt, uitgesloten. Voor in huiselijk geweld of kleine en minder kleine criminaliteit ontspoorde mannen, sluit diezelfde gemeenschap collectief de ogen.
Bouchibti droeg haar boek op aan haar moeder, maar dat betekent niet dat zij haar vader afschrijft. Ook hem schildert ze met respect en liefde. En aan de hand van zijn verhaal laat ze zien hoe de plicht om de baas te zijn een mens van veel moois in het leven berooft. Uiteindelijk ligt daar ook de kracht van dit boek, waarin ze de vele problemen van de Marokkaanse gemeenschap in het westen – van huwelijksdwang en huiselijk geweld via religieuze radicalisering tot schooluitval en jeugdcriminaliteit – schetst zónder ooit te vergeten dat het wél om mensen gaat die altijd oneindig veel meer zijn dan alleen hun tekortkomingen, hoe kwalijk die voor henzelf en anderen ook kunnen uitpakken.
Ik ben een aantal jaren als lid en later adviseur van de medezeggenschapsraad betrokken geweest bij een islamitische school. Ik heb daar regelmatig gepleit voor het buitenhangen van de vuile was – ‘Alleen zo zorg je ervoor dat mensen weten dat er géén vuile was is als er niets buiten hangt’. Bouchibti hangt in haar boek flink wat vuile was op, en dat doet ze duidelijk uit liefde voor de gemeenschap waaruit ze afkomstig is. Alleen zo kun je op een zinnig manier zoeken naar een oplossing.
De oplossing waar Bouchibti op uitkomt bestaat uit twee componenten: een oproep tot bevrijding van de traditionele islam en een stevige aanpak van ontsporingen. Bij die stevige aanpak gaat het bijvoorbeeld om zaken als snelrecht voor criminele jongeren, beperkingen op de import van huwelijkspartners en een veel nadrukkelijker eis aan ouders zich bezig te houden met de school van hun kinderen. Of die allemaal direct voortvloeien uit Bouchibti’s analyse moet elke lezer voor zichzelf maar uitmaken. (Ik zie dat niet overal even helder, maar dit is niet de plek om daarover in discussie te gaan).
De traditionele islam zou volgens de schrijfster plaats moeten maken voor een vrijzinnige islam die aansluit bij de wereld van vandaag, die openstaat voor nieuwe inzichten, die meegaat in moderne morele verworvenheden, en die werkelijk toekomst heeft omdat hij zich weet aan te passen – een ‘duurzame’ islam, zoals ze dat noemt. Maar hoezeer ik haar een liefst wereldwijde liberalisering van haar islam ook gun, ’t is wel precies daar – de overgang van sociale problemen naar religieuze oplossingen – waar de auteur me net iets te snel gaat.
Het belang, en daarmee de macht van de familie is kenmerkend voor gemeenschappen waarin alleen de familie je kan beschermen tegen onrecht en economische tegenslagen. In het westen is dat belang vrijwel verdwenen, en dat waarschijnlijk toch vooral doordat de overheid de – disciplinerende én verzorgende – rol van de familie overnam. Ligt het niet voor de hand dat de rol van de familie in bijvoorbeeld de Marokkaanse gemeenschap in Nederland, juist daardoor, eveneens zal eroderen? En kun je zo’n proces versnellen door daartoe op te roepen?
De retoriek waarmee de Marokkaanse familie haar almacht probeert vast te houden is sterk religieus gekleurd. Vader is niet de baas omdat dat ergens handig voor is, vader is de baas omdat dat in de Koran staat, of omdat de profeet dat in zijn gezin eveneens was. En zo gaat het met elk ge- en verbod. De vraag is wel of die constante verwijzing naar het geloof meer is dan retoriek. Dat je op grond van andere Koranverzen en andere verhalen over Mohammed als vader en echtgenoot, heel andere verhoudingen zou kunnen verdedigen, wil binnen zo’n traditionele structuur niemand weten. Worden sociale structuren en moraal niet vooral gedicteerd door economische en politieke verhoudingen, en gaan ze niet gewoon aan de religie vooraf? Help je mensen uit hun sociale verdrukking door aan hun godsdienst te sleutelen? Of verandert die godsdienst gewoon vanzelf wel mee als de sociale verhoudingen onder invloed van economie en politiek verschuiven?
Vat die vragen niet te zeer op als kritiek. Bouchibti schreef een persoonlijk boek – over mensen van vlees en bloed, vol verhalen die hun lot inleefbaar maken – geen afstandelijke sociologische beschouwing.
Op één punt heb ik wel kritiek, zij het hier dan vooral kritiek op de uitgever die voor een degelijke redactie had moeten zorgen. Zinnetjes als ‘Zo herinnert mijn moeder haar trouwdag: …’ (zonder ‘zich’), ‘Deze jonge mannen botvieren hun woede …’ (in plaats van ‘vieren hun woede bot’), jongens die op de huwelijksmarkt vanwege geldgebrek ‘langs de lijn’ (in plaats van ‘aan de kant’) blijven staan, voorschriften die ‘lijnrecht’ (in plaats van ‘haaks’) op gangbare gebruiken staan, een ‘opsteker’ voor de koning (waar ‘een hele prestatie’ van die koning bedoeld wordt) – ’t zijn maar enkele voorbeelden van de vele stijlbloempjes die een goede redacteur snel gewied had, om over akelige spelfouten als ‘het leven dat hij lijdt’ maar te zwijgen. Samira Bouchibti had beter verdiend.
Samira Bouchibti, 2012, De islam, de moslims en ik, Amsterdam, Uitgeverij Van Praag, www.uvp.nl, ISBN 978-90-490-2607-3, €16,95.
Deze tekst verscheen eerder op Barts eigen weblog
Meer over bart voorzanger, integratie, islam, Marokko, Samira Bouchibti.
Reacties
Shabnam Theunissen - 31/05/2012 11:37
Niet alle culturele gewoonten zijn terug te brengen op de islam als godsdienst. Sommige gewoonten in een in naam islamitisch land kunnen zelfs in strijd zijn met de islam.
Bijvoorbeeld in sommige gevallen wordt de familienaam gesteld boven de wil van Allah en het begrip menselijkheid. De "dubbele moraal", waarbij voor vrouwen andere normen zouden gelden dan voor mannen is een ander voorbeeld van een culturele vervorming van de oorsponkelijke geboden van Allah.
Dus alvorens bepaalde misstanden in een cultuur te wijten aan een zogenaamde "orthodoxe islam" lijkt het mij verstandig eerst te onderscheiden welke gebruiken zuiver islamitisch zijn en welke cultuurbepaald.
Verder aangaande de opmerking over het gebrek aan redigeren van de redactie: mij valt het ook op bij het lezen van boeken dat schrijf- en spellingfouten ongehinderd gedrukt worden. Daarom is het kennelijk nu de verantwoording van een schrijver om zijn/ haar eigen teksten goed na te kijken op taalfouten alvorens deze te publiceren.
Verder vind ik het wel fantastisch en belangrijk dat mensen openhartig schrijven over deze zaken, zoals Samira Bouchibti. Het vergroot het onderlinge begrip tussen verschillende culturen.