Islamofobie en discriminatie
In achtergronden door Ewoud Butter op 16-01-2012 | 16:58
Tekst: Ewoud Butter
Vorige week werd het boek Islamofobie en discriminatie gepresenteerd. Het boek van onderzoeker Ineke van der Valk is één van de eerste Nederlandse wetenschappelijke studies naar islamofobie. Het boek werd geschreven in opdracht van het Euromediterraan Centrum voor Migratie en Ontwikkeling (Emcemo). Het biedt een toegankelijk overzicht van de theorievorming rond islamofobie en schetst de Nederlandse situatie en context. Een compleet beeld geeft het onderzoek nog niet. Daarvoor is meer nodig.
Islamofobie
Islamofobie is een misleidend begrip. Het begrip ‘fobie’ suggereert een ziekelijke en zwaar overtrokken angst, in dit geval voor de islam. Dat kun je onwenselijk vinden, maar het is niet strafbaar. Ook met stevige kritiek op de islam is helemaal niets mis. Degenen die 'islamofobie' aan de kaak stellen, doelen hiermee meestal niet op angst voor de godsdienst islam of op islamkritiek, maar wel op discriminerend, uitsluitend of agressief gedrag tegen moslims of moskeeën op grond van angst voor de islam. En dat is wel strafbaar.
Ineke van de Valk worstelde ook met het begrip. Ze koos uiteindelijk niet voor een nieuw begrip omdat islamofobie volgens haar een inmiddels internationaal ingeburgerde term is, maar trok wel een hoofdstuk uit om haar definiëring van het begrip te onderbouwen. Uiteindelijk kwam ze tot de volgende, tamelijk brede definitie:
“Islamofobie is een historisch-maatschappelijk bepaalde ideologie die met behulp van beelden, symbolen, teksten, feiten en interpretaties een negatieve betekenis geeft aan ‘de islam’ en aan ‘moslims’. Zo worden de perceptie, de betekenisgeving, het begrip, de attitudes en het gedrag van mensen tegenover de islam en moslims beïnvloed ten gunste van sociale uitsluiting van moslims als ‘de ander’ en ten gunste van discriminerende, ongelijke behandeling in het culturele, sociale, economische en politieke domein. Hierbij worden vaak ook personen inbegrepen die op grond van uiterlijke kenmerken of etnische afkomst worden gezien als islamitisch, maar dat niet zijn. Islamofobie als eigentijdse vorm van uitsluiting en discriminatie kent noodzakelijkerwijs religieuze of religiegebonden aspecten, als ook vaak etnische en gender aspecten. Deze aspecten zijn nauw met elkaar verweven.”
Van der Valk benadrukt dat islamofobie een relatief recent begrip is, maar geen recent verschijnsel. Ze omschrijft het als een “eigentijdse vorm van racisme”; dit is een omstreden keuze, een religie is immers geen ras, maar Van der Valk beargumenteert deze keuze.
Resultaten
Ineke Van der Valk constateert dat islamofobie zich de laatste jaren heeft ontwikkeld “tegen de achtergrond van een negatief opinieklimaat jegens de islam en moslims en in de context van internationale spanningen onder invloed van islamitisch terrorisme en de war on terror.” Ze concludeert dat moslims steeds meer worden geïsoleerd en worden verbeeld als maatschappelijke vijand. Ze illustreert dit onder andere met uitingen op het internet, met uitspraken van de PVV over de islam en moslims en door aandacht te besteden aan de geleidelijk groeiende anti-islam opstelling binnen de extreemrechtse bewegingen – uitgezonderd de antisemitische neonazistische stromingen die volgens Van der Valk menen dat het onmogelijk is gelijktijdig tegen joden en moslims te zijn.
Geweld tegen moskeeen
Uit het onderzoek van Van der Valk blijkt dat moskeeën tussen 2005 en 2010 117 keer slachtoffer van geweld waren. Dit is relatief vaak in vergelijking met andere landen. Zo telde Verenigde Staten in dezelfde periode slechts 42 incidenten.
Het werkelijke aantal incidenten zal waarschijnlijk een stuk hoger liggen omdat moskeebesturen, soms op advies van de politie, melding van een incident achterwege laten om herhaling te voorkomen. Dat heb ik de afgelopen jaren van verschillende moskeebesturen vernomen.
[ Update april 2013: Overigens lijkt er de laatste jaren een afname te zijn van incidenten rond moskeeen.]
In kleine Nederlandse steden is volgens Van der Valk vaker sprake van geweld tegen moskeeën dan in grote moskeeën en Turkse moskeeën hebben meer te maken gehad met geweldsdaden dan Marokkaanse moskeeën.
In 99 van de gevallen kon de politie de daders niet opsporen en in 89 gevallen was het motief van de daders onbekend.
In 18 gevallen hadden de daders ideologische motieven, in 8 gevallen had het incident te maken met plannen om een moskee te (ver)bouwen.
Geweldsincidenten tegen moskeeën nemen volgens Van der Valk meestal toe na bepaalde (internationale) gebeurtenissen. Zo was er sprake van een toename na de eerste Golfoorlog in de jaren ’90, na de aanslagen van 11 september en na de moord op Theo van Gogh.
Internet
Voor de publieke uitingen van islamofobie heeft Van der Valk naar het internet gekeken. Hierbij maakte ze gebruik van cijfers van het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI). Dit meldpunt krijgt al jaren de meeste meldingen binnen over islamofobie en antisemitisme. Een opvallend verschil hierbij is dat antisemitisme bijna uitsluitend voorkomt op rechts- en islamitisch extremistische sites en dat islamofobie op allerlei soorten sites en fora voorkomt. De toon van discriminerende uitingen is volgens Van der Valk steeds harder geworden en het aantal gevallen waarin wordt opgeroepen tot geweld is toegenomen.
Zij bekeek een aantal sites en fora aandachtiger ( www.hetvrijevolk.com, www.dutch.faithfreedom.org, http://eurabie.nl , www.pim-fortuyn.nl en http://fforum-voor-de-vrijheid.nl ) en kwam tot de conclusie dat de belangrijkste thema’s op deze sites zijn: het totalitaire karakter van de islam als politieke ideologie, het concept Eurabië, islamisering, massa-immigratie, de verantwoordelijkheid van links en de elites en de onderdrukking van vrouwen.
Van der Valk stelt tot slot dat het Nederlandse antidiscriminatiebeleid onder druk staat van een groeiende islamofobe ideologie, die door de gedoogconstructie met de PVV tot het centrum van de politieke macht is doorgedrongen.
Bovenkerk
Het boek Islamofobie en discriminatie is volgens de achterflap geschreven op basis van documentenanalyse, literatuurstudie en het verzamelen van gegevens over verschillende uitingsvormen. Frank Bovenkerk, hoogleraar radicaliseringsstudies en expert op het gebied van onderzoek naar discriminatie geeft op dezelfde achterflap de volgende aanbeveling;
“Dit boek gaat over een kwestie die voor Nederland zeer belangrijk is en waarover tot nu toe opmerkelijk weinig is onderzocht en geschreven. Het biedt een even gedegen als toegankelijk overzicht van de theorievorming rond islamofobie en een even actueel als compleet overzicht van de feitelijke situatie in Nederland.”
Goede basis voor verder onderzoek en debat
Ik ben het grotendeels met Bovenkerk eens. Van der Valk heeft een goede inleiding gegeven over de theorievorming over islamofobie. Zelf zou ik er niet voor gekozen hebben om de term islamofobie te handhaven, maar een andere, minder verwarrende term gekozen. Haar definitie vind ik te breed, maar vormt wel, inclusief haar toelichting, een uitstekende basis voor verder onderzoek en vooral (academisch) debat, evenals de voorbeelden die zij geeft van islamofobie.
Haar keuzes over wat wel en wat niet onder islamofobie valt en haar beoordeling van verschillende gevallen zijn niet onomstreden en zullen ongetwijfeld voldoende stof voor discussie geven.
Wat betreft het overzicht van incidenten rond moskeeën, zijn het overzicht en de historische context die Van der Valk hierbij geeft uniek en veel uitgebreider dan overzichten die eerder zijn gepubliceerd, zoals op Republiek Allochtonië.
De paragraaf over islamofobie op het internet geeft een aardige schets, ook van de thema’s die op sites aan de orde komen, maar heeft aanmerkelijk minder nieuwswaarde dan het hoofdstuk over de incidenten rond moskeeën. Het bevat geen eigen nieuwe cijfers, maar die van het MDI en verder is gebruik gemaakt van een verkennend onderzoek van Branderhorst uit 2008 naar extreemrechts op het internet. Een beperkt aantal extremere en veelal relatief kleinere sites en soms alweer verdwenen fora komen aan de orde, maar voor de grote hoeveelheid vergelijkbare uitingen op nieuwe sites of bijvoorbeeld de sites van reguliere kranten en weekbladen is relatief weinig aandacht.
Niet helemaal compleet en actueel
De stelling van Bovenkerk dat het om een actueel en compleet overzicht van de feitelijk situatie in Nederland gaat, waag ik daarom te betwijfelen. Dit valt Van der Valk niet aan te wrijven, het heeft alles te maken met de beperkingen waarmee veel onderzoek naar discriminatie in Nederland te maken heeft.
Zo vormen de meldingen bij de politie en bij anti-discriminatiebureaus, waaronder ook het Meldpunt Discriminatie Internet, doorgaans een belangrijke bron voor onderzoek naar discriminatie, maar islamofobie wordt meestal niet als aparte meldingsgrond genoemd. Het Meldpunt Discriminatie Regio Amsterdam (MDRA) heeft in haar jaarverslag 2010 daarom de aanbeveling opgenomen om net als dat eerder met antsemitisme is gebeurd “landelijk afspraken te maken om klachten over discriminatie die betrekking hebben op islamofobie apart te rubriceren”.
Los daarvan is het aantal meldingen van discriminatie sterk afhankelijk van de aangiftebereidheid onder de slachtoffers van discriminatie. Rapporten over discriminatie bevatten daarom naast ‘harde cijfers’ vaak ook terecht de relativerende formulering dat het ‘slechts om het topje van de ijsberg’ gaat. In een recent onderzoek van het Amsterdamse O+S (2010) naar discriminatie in de regio Amsterdam- Amstelland wordt op grond van onderzoek geschat dat slechts in 5% van de gevallen van discriminatie melding wordt gedaan.
Vertrouwen dat er iets met klacht wordt gedaan
De aangiftebereidheid wordt mede bepaald door de mate waarin slachtoffers weten waar ze aangifte kunnen doen en of ze vertrouwen hebben dat er door het antidiscriminatie meldpunt en justitie ook wat met hun aangifte wordt gedaan. Dit werd tijdens de boekpresentatie ook benadrukt door de onderzoekster en door PvdA-politica Khadija Arib.
Een campagne om discriminatie te melden en bekendheid te geven aan anti-discriminatievoorzieningen leidt vaak tot een (tijdelijke) stijging van de meldingen – wat niet hoeft te betekenen dat er ook sprake is van een werkelijke toename discriminatie.
Gechargeerd zou je kunnen stellen dat discriminatiecijfers niet alleen iets vertellen over de discriminatie van bepaalde groepen, maar ook over de mate waarin deze groepen bekend zijn met de mogelijkheden om aangifte te doen en vertrouwen hebben dat er ook daadwerkelijk iets met hun aangifte zal gebeuren.
Tijdens de presentatie van het boek van Ineke van de Valk op donderdag 12 januari werd dit laatste geïllustreerd door een moskeebestuurder die de vraag stelde: “Wat heeft het voor zin aangifte te doen, wanneer er nooit iemand wordt opgepakt?”
Idealiter zouden onderzoekers zich daarom niet alleen op meldingen bij discriminatiebureaus moeten baseren, maar is breder onderzoek nodig, ook onder mensen die geen aangifte doen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in het eerder genoemde onderzoek naar discriminatie van het Amsterdamse O+S. Hieruit bleek bijvoorbeeld dat 17% van de Marokkaanse Amsterdammers en 11% van de Amsterdamse Turken zich in 2010 op grond van hun religie gediscrimineerd voelden.
Internet
Een veel groter probleem nog is het krijgen van een betrouwbaar beeld van discriminatie en islamofobie op het internet. De politie is op het web amper actief en het enige meldpunt dat zich specifiek op het internet richt is het uit drie medewerkers bestaande Meldpunt Discriminatie Internet (MDI). Dit bureau doet over het algemeen keurig haar werk. Melden bij het MDI lijkt ook zin te hebben. “Aan meer dan 95% van de verzoeken tot verwijdering die het MDI de afgelopen jaren verstuurde, is gehoor gegeven. Dat betekent dat de kans dat de door u gemelde uiting ook daadwerkelijk wordt verwijderd heel groot is”, schrijft het MDI op haar site.
Toch is, denk ik, de bekendheid van het MDI gering, wordt er op sites, ook die van de discriminatiebureaus, zelden naar het MDI verwezen en heeft het MDI hinder van een niet geheel smetteloze reputatie omdat het meldpunt enkele malen de plank heeft misgeslagen. En als het mis gaat, heeft het MDI de pech ook meteen volop in de schijnwerpers te staan. Op internetfora is het bureau dan al snel onderwerp van spot en wordt niet nagelaten te verwijzen naar de subsidie die het Meldpunt krijgt.
Eén van de grootste blunders van het MDI is weliswaar al 7 jaar oud, maar wel relevant wanneer het gaat om islamofobische uitingen en het vertrouwen onder moslims in het Meldpunt. Het MDI werd er toen door het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) beschuldigd zelf te discrimineren. De website maghrebonline.nl had dat jaar een klacht ingediend over de teksten "Als alle moslims nou eens dood neer zouden vallen, hadden we gelijk vrede op de wereld en waren bijna alle problemen opgelost" en "Dat soort volk mag regelrecht aan het gas." Deze teksten werden door het MDI niet strafbaar bevonden. Nadat maghrebonline moslims verving door joden vond het MDI het opeens wel strafbaar. Het LBR oordeelde destijds dat het er alle schijn van had dat het MDI islamofobische klachten anders behandelde dan antisemitische klachten.
Het MDI is zich sindsdien ongetwijfeld juist extra gaan inspannen om islamofobische klachten serieus te nemen en zo het vertrouwen van moslims terug te winnen.
Dat dit nog niet geheel gelukt is, mag blijken uit een artikel van Mohammed Aissati, voorzitter van Maroc.nl. Hij pleitte een jaar geleden uit onvrede over het MDI in Dagblad de Pers en op Republiek Allochtonië voor een neutraal Meldpunt Internet. Het MDI voelde zich door Aissati tekort gedaan en reageerde hier bij monde van Daniel Veenboer een week later op.
Tot slot
Om een compleet beeld te krijgen van de mate waarin islamofobie voorkomt en om meer zicht te krijgen op de vraag of er sprake is van een toename of een afname, zal meer onderzoek nodig zijn, ook onder degenen die zich niet melden bij een discriminatiebureau, het politiebureau of het MDI. Ook zal islamofobie [of liever een andere term] als grond van discriminatie of uitsluiting moeten worden opgenomen als aparte meldingsgrond. Verder zal de meldingsbereidheid verhoogd moeten worden door meer bekendheid te geven aan de plekken waar melding van discriminatie kan worden gedaan en zal justitie zich meer moeten inspannen om daders op te pakken en te berechten.
Onderzoek kan een goede basis vormen om beleid te maken en discriminatie te bestrijden, maar degenen die islamofobie of andere vormen van discriminatie uiteindelijk het beste kunnen bestrijden zijn niet de onderzoekers, de antidiscriminatiebureaus of de (internet)politie, maar die burgers en politici die het lef hebben elkaar in een open debat aan te spreken.
Ewoud Butter is redacteur van Republiek Allochtonie. Dit stuk verschijnt ook op zijn eigen weblog. Dit artikel is in 2013 geupdate.
Ineke van der Valk, Islamofobie en Discriminatie, Amsterdam University Press, Meer informatie over het boek van Ineke van der Valk hier
Lees ook:
Meer over antisemitisme, discriminatie, emcemo, ewoud butter, incidenten, ineke van der valk, islamofobie, onderzoek.
Reacties
Edgar van Lokven - 19/01/2012 11:41
joep Beliën - 18/01/2012 08:37
ik zou dan ook liever spreken van Islam-afkeer...of anti- islamie...