Integratie Turkse Nederlanders blijft hoog op de agenda staan
In opinie door Ewoud Butter op 14-11-2014 | 11:59
Het opstappen van de Turks-Nederlandse kamerleden Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk gisteren uit de PvdA-fractie is het dieptepunt van een week die in het teken stond van het debat over de integratie van Turkse Nederlanders. Het is niet voor het eerst dat dit debat wordt gevoerd. Terugkerende thema’s in dit debat zijn de Turkse trots, de lange arm van Ankara en de gerichtheid op de eigen groep. Bevorderen of belemmeren deze de integratie? Dreigen er parallelle samenlevingen, staten binnen de Nederlandse staat, te ontstaan? Roemer van Oordt en Ewoud Butter plaatsen de huidige discussie in een historische context.
SCP-rapport
In 2001 publiceerde het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) in opdracht van de WRR een rapport waaruit bleek dat Turkse Nederlanders - veel meer dan Marokkanen, Surinamers en Antillianen - een gesloten groep vormen. Ze zijn meer geneigd hun eigen taal te spreken en om te gaan met landgenoten en hebben traditionelere opvattingen. Terwijl Marokkaanse jongeren het veel beter deden dan hun ouders, was er tussen Turkse ouders en hun kinderen veel minder verschil. Onderzoeker Dagevos constateerde dat Turken vaker teruggrijpen op hun eigen netwerken. “Deze bieden tijdelijk werk, maar maken een succesvolle carrière een stuk lastiger.”
Het rapport van het SCP raakte een gevoelige snaar bij de trotse Turkse gemeenschap. Belangenbehartigers reageerden een dag later verbolgen in de Volkskrant op het onderzoek. Haci Karacaer, destijds voorman van Milli Görüs wond er weinig doekjes om: 'Gelul', was zijn commentaar. 'Wat is erop tegen dat Turken hun eigen taal spreken en bij hun eigen mensen werken? En: 'Ja, de sociale controle bij Turken is groter. Is dat erg? Waarom denk je dat Turkse kinderen niet met stenen gooien?'
Ook Ilhan Akel van het Nederlands Centrum Buitenlanders hekelde de onderzoekers en roemde het ondernemerschap van de Turken en de neiging om problemen intern op te lossen. Gevraagd naar de verschillen tussen Turkse en Marokkaanse jongeren, antwoordde hij: 'Als een Marokkaanse jongen bij een disco wordt geweigerd, maakt hij een scène. Een Turk niet. Die zet zijn eigen disco op.'
Hoewel Karacaer en Akel de conclusie van het SCP dat Turken slecht integreren wegwuifden, bevestigden ze die conclusie tegelijkertijd juist met voorbeelden die evengoed kunnen worden gezien als symptomen van segregatie. Ook pasten hun reacties in het beeld van een trotse gemeenschap die problemen zelf oplost….als Turkse Nederlanders. Zo roemde Akel de discussies in de Turkse gemeenschap over eerwraak en man-vrouw-relaties en verklaarde hij: “[Turken] zijn tot de conclusie gekomen dat zij daar als Turken tegen moeten optreden.”
Het Manifest van Turkse professionals
Tien jaar later, bijna 4 jaar geleden, was het een groep Turks-Nederlandse professionals die in een manifest alarm sloegen. Dit manifest werd gelijktijdig in de Volkskrant en op Republiek Allochtonië gepubliceerd. De professionals maakten zich zorgen over de toekomst van Turks-Nederlandse jongeren. De binding van de jongeren met de Nederlandse samenleving zou in rap tempo verminderen, waardoor het gevaar ontstond dat deze jongeren in een maatschappelijk isolement terecht zouden kunnen komen.
De professionals maakten zich ook zorgen over de gebrekkige vertegenwoordiging van Turkse Nederlanders in bestuur, politiek en media, over de onderwijsachterstand van Turkse jongeren, over discriminatie van deze groep op de arbeidsmarkt, over de psychische gezondheid van de jongeren, over huiselijk geweld, de verzwakking van het sociale vangnet in de Turkse gemeenschap door het verdwijnen van zelforganisaties, over criminaliteit en radicalisering en over de toenemende invloed vanuit Turkije via de moskeeën.
De professionals, zelf voornamelijk seculier en links, schreven: “De Turkse overheid en Turkse religieuze organisaties houden via de moskeeën grip op het leven van Turken in Nederland. Ook religieuze en politieke tegenstellingen in Turkije blijven daardoor in Nederland actueel. Op de jongeren wordt een beroep gedaan op hun loyaliteit aan de ‘gemeenschap’ waardoor de onderlinge afhankelijkheid toeneemt en er minder ruimte is voor individuele keuzes en ontplooiing.”
Het manifest kreeg veel aandacht en net als het SCP-rapport heel veel kritiek. Er werd vanuit de Turkse gemeenschap, bijvoorbeeld door Turkse politici, benadrukt dat de Turken prima hun eigen boontjes konden doppen en er werd geageerd tegen het slachtofferschap in het manifest. Zo schreven de VVD'ers Oktay Arda en Dilan Yesilgoz in Trouw: “Jong of oud, wij weigeren in een slachtofferrol gestopt te worden om er vervolgens weer uit gered te worden. (..) Een negatief beeld in stand houden is, zowel voor een aantal politieke partijen als voor delen van de gemeenschappen zelf, een welbewust gekozen strategie. Zonder slachtoffers valt er immers niemand te redden of geld te innen."
Toch was er ook bijval, onder andere van het SCP. Het was opnieuw Jaco Dagevos die tijdens een bijeenkomst wees op de stagnerende schoolloopbaan van Turkse jongeren en in dat verband hamerde op het feit dat er in veel Turkse huishoudens alleen Turks wordt gesproken. Daardoor stromen veel leerlingen het basisonderwijs in zonder kennis van het Nederlands. Het is een achterstand die ze niet of moeilijk inhalen. Dagevos wees ook opnieuw op de gerichtheid op de eigen groep.
WODC-rapport
Het manifest van de Turkse professionals leidde dit jaar tot een publicatie van het onderzoek Maatschappelijke positie van Turkse Nederlanders: ontwikkelingen en risico’s op criminaliteit en radicalisering. De conclusies van dit onderzoek waren positief.
Op de site voor sociale vraagstukken concludeerden de onderzoekers in een artikel: “De geleidelijke inhaalslag waar Turkse Nederlanders ontegenzeggelijk mee bezig zijn, maakt dat het beeld van een zorgwekkende toestand in hun maatschappelijke positie zoals in uiteenlopende media wordt geschetst, op basis van ons onderzoek niet kan worden bevestigd.”
Over het in het manifest van de Turkse professionals veronderstelde gevaar op radicalisering concluderen de onderzoekers van het WODC dat er zeker jongeren zijn die wél affiniteit met radicale bewegingen hebben, maar dat verregaande vormen van radicalisering meestal uitblijven. Ze stellen: “Hun identificatie met als radicaal aangemerkte organisaties lijkt eerder het markeren van de eigen identiteit te dienen, dan dat dit een uiting is van radicalisering of extremisme.”
Ondanks het bestaan van diverse Turkse bewegingen die volgens de AIVD mogelijk van radicale aard zouden kunnen zijn, waaronder de door Turken gedomineerde Hizb-ut-Tahrir, zou volgens de onderzoekers extremistisch gedachtegoed onder Turkse Nederlanders nauwelijks weerklank vinden. Ze verklaarden dit uit de sterke traditie van de Turkse seculiere islam, de hoge organisatiegraad van deze Turkse islam en het Nederlandse politieke stelsel dat Turks-Nederlandse jongeren voldoende ruimte biedt om hun ideeën te realiseren. Nederland biedt ruimte een ‘goed’ moslim te zijn zonder hierbij te radicaliseren.
Dat een stabiele religieuze structuur radicalisering juist kan voorkomen, werd in 2008 ook geconcludeerd door MI5, de Britse geheime dienst. Na uitgebreid onderzoek onder moslimextremisten concludeerde deze dienst dat de meeste extremisten op religieus vlak nog beginnelingen zijn. Ze hebben weinig religieuze kennis van de islam. Volgens MI5 zouden er duidelijke aanwijzingen zijn dat een stabiele religieuze identiteit bescherming biedt tegen gewelddadige radicalisering.
Daarnaast stellen de onderzoekers van het WODC het vertrouwen dat Turks-Nederlandse jongeren hebben in opwaartse sociale mobiliteit criminaliteit en radicalisering tegengaat. Deze opwaartse mobiliteit wordt bevestigd in andere publicaties en onderzoeken, bijvoorbeeld in die van het Europese TIES-project, waarin onderzoek wordt gedaan naar de tweede generatie.
De gerichtheid op de eigen gemeenschap en de hechtheid van Turks-Nederlandse gemeenschappen werd door de WODC-onderzoekers niet als een probleem gezien: dit draagt juist bij aan een positievere zelfidentiteit en een vermindering van gevoelens van uitsluiting en discriminatie.
Parallelle samenlevingen
Dit was een positievere conclusie dan die twee jaar eerder (2012) in het rapport ‘Dichter bij elkaar?’ van - opnieuw - het SCP was getrokken. Daarin werd namelijk wederom geconcludeerd dat de Turkse gemeenschap in vergelijking met andere minderheidsgroepen meer in zichzelf is gekeerd.
Voor de politiek was dit aanleiding om onderzoek in te stellen naar de vier grootste Turks-islamitische stromingen en organisaties in Nederland: de Süleymanci beweging, Milli Görüş, Diyanet en de Fethullah Gülenbeweging.
Alle andere - al dan niet religieus georiënteerde - georganiseerde verbanden van Turken in Nederland, waaronder die van de alevieten, worden buiten het spectrum van dit onderzoek gehouden. Onduidelijk bleef waarom. Navraag bij één van de onderzoekers, Thijl Sunier, wijst uit dat het om een bewuste keuze van het ministerie gaat.
Door politiek en media werd overigens voordat de opdracht voor het onderzoek was vergeven al gesproken van ‘parallelle samenlevingen’. Daarbij ontstond in deze discussie op z’n minst de suggestie van een soort ‘Turks-islamitische staat binnen de staat’, zonder enige vorm van interactie met de ‘gewone’ samenleving. Zie ook dit artikel en dit artikel.
Turkse Islamitische Stromingen en Organisaties (TRSO’s)
Naast feitelijke kennis over het netwerk van de Turkse Islamitische Stromingen en Organisaties (TRSO’s) wilde de Kamer vooral weten wat hun invloed is op de integratie van de Turks-Nederlandse gemeenschap in Nederland.
Thijl Sunier (VU) en Nico Landman (UU) hebben in hun uitgebreide (literatuur)onderzoek een onderscheid gemaakt tussen een sociaal-organisatorische dimensie (natuurlijke sociale verbanden), een sociaal-culturele dimensie (oriëntaties en waarden), een dimensie sociale druk (processen van socialisering: beïnvloeding, controle, disciplinering) en een juridisch/institutionele dimensie (toepassing of afdwingen van eigen groepsnormen). De onderzoekers verbinden deze vier dimensies aan de begrippen ‘bonding’ (verbinding met de eigen groep) en ‘bridging’ (verbinding met de samenleving). Daarnaast is door Sunier en Landman in kaart gebracht wat bekend is over de aansturing vanuit Turkije (de zogenaamde ‘lange arm’, waarover later meer).
Wat de invloed van de TRSO’s op de integratie van Turken in Nederland precies is, wordt door de onderzoekers niet eenduidig beantwoord. In het rapport hanteren Sunier en Landman het uitgangspunt dat integratie van twee kanten moet komen. Ze geven aan dat de TRSO’s de sociaaleconomische en maatschappelijke participatie van Turkse Nederlanders door hun activiteiten positief lijken te beïnvloeden, ook al is daarbij de ‘bonding’ (nog) sterker aanwezig dan de ‘bridging’.
Dat lijkt ook logisch, omdat de nadruk lang op het initiëren van religieuze en onderwijsondersteunende activiteiten voor de eigen gemeenschap heeft gelegen. Daar zijn deze organisaties dan ook voor opgericht. De vrijheid van organisatie, onderwijs en godsdienst in Nederland bieden daar alle ruimte voor. Op het gebied van culturele oriëntaties zien de onderzoekers zowel pogingen om islamitische en Europese kernwaarden met elkaar te verzoenen als spanningsvelden. Sunier en Landman concluderen dan ook dat TRSO’s een integraal onderdeel van de samenleving zijn en dus geen parallelle samenleving(en) vormen.
Lange arm
Een heikel punt is de ‘Lange Arm’, de actieve bemoeienis vanuit Turkije met de Turkse gemeenschap in Nederland. De Turkse professionals stelden dit vier jaar geleden nadrukkelijk aan de orde, maar in de discussie die op hun manifest volgde, werd het onderwerp zorgvuldig gemeden. Alleen journaliste Froukje Santing, die jarenlang voor het NRC correspondente in Turkije was geweest, bleef het onderwerp agenderen.
Ook in het WODC-rapport wordt nauwelijks aandacht besteed aan de oriëntatie op de Turkse media en de intensieve politieke, culturele en religieuze bemoeienis vanuit Turkije met de Turkse Nederlanders hier. Dat is vreemd, omdat religieuze en politieke tegenstellingen in Turkije zo rechtstreeks van invloed blijven op de verhoudingen tussen Turken in Nederland.
Zeker de regerende AK-partij van Erdogan heeft met een nieuw diasporabeleid de bemoeienis met Turkse migranten geintensiveerd. Vanuit een speciaal departement voor Turken in het buitenland (YTB) worden de banden aangehaald met de circa vijf miljoen Turken in Europa. Daarnaast wordt via organisaties zoals Europese Turkse Democratische Unie (UETD) en het Europese netwerk van de culturele centra Yunus Emre invloed uitgeoefend op Turken in Nederland.
Sunier en Landman concluderen in hun onderzoek dat er zeker actieve bemoeienis met Nederlandse aangelegenheden vanuit Turkije is. Bij de Turkse organisatie Diyanet is dit direct aantoonbaar. Een groot deel van de imams rechtstreeks uit Turkije geïmporteerd: 140 in Nederland werkzame imams staan zelfs op de loonlijst van de Turkse overheid. Bij de andere TRS0’s blijft die band volgens Sunier hoofdzakelijk beperkt tot contacten met geestverwanten. Luister hier,
Onderzoek Forum/Motivaction
Dat de invloed van de Turkse regering groot is, zou ook kunnen worden opgemaakt uit het gegeven dat volgens het Forum/Motivaction onderzoek van deze week 93% van de Turkse Nederlanders de winst van de Turkse president Recep Tayyip Erdoğan bij de recente presidentsverkiezingen als een positieve gebeurtenis beschouwt; een bijna ongeloofwaardig, Noordkoreaanse percentage.
De oriëntatie op de Turkse politiek wordt ook naar voren gebracht als verklaring voor andere opvallende resultaten uit dit onderzoek. Zo kunnen de opvattingen van Turks-Nederlandse jongeren volgens Forum mogelijk verklaard worden door hun Turkse referentiekader: zij volgen het nieuws over de regio vooral via Turkse televisie (86%) en zijn uitgesproken positief over het beleid van (en banden met) de huidige Turkse regering, die een eigen visie op de conflicten in de Gazastrook, Syrië en Irak heeft.
In augustus, ten tijde van het gewraakte onderzoek, had de Turkse regering nog geen stelling tegen IS genomen, begin oktober gebeurde dat wel. Het zou daarom goed kunnen dat er onder Turkse Nederlanders inmiddels anders over IS wordt gedacht.
Ook minister Asscher gaf naast zijn verontrustheid aan zich niet te herkennen in de indrukwekkende cijfers. Hij ontmoet zelf veel Turkse jongeren die heel anders denken. Het rapport van Motivaction vraagt daarom om een vervolgonderzoek. Er was uit alle hoeken en gaten direct veel kritiek , ook op de timing, zo vlak voor die belangrijke commissievergadering. Uit de Turkse gemeenschap ontstaat inmiddels een tegenoffensief dat doet denken aan reacties op eerdere studies waarin een negatief beeld over Turks-Nederlandse jongeren werd geschetst. Zo is er gisteren door Turks-Nederlandse politici een petitie gelanceerd.
Asscher zet discussie verder op scherp
Het onderzoek van Sunier en Landman bracht Asscher niet de resultaten die hij voor ogen had. Wat die dan wel waren laat hij in het midden. In een brief aan de Kamer schrijft de minister: ‘Onderzoekers lopen vast op het moment dat zij doorvragen naar de praktijk achter de formele doelstellingen. Daarmee wordt eens te meer bevestigd dat het gebrek aan transparantie van de TRSO’s een serieus probleem is. Ik vind dat onacceptabel.”
In de kantlijn refereert Asscher overigens wel aan de constructieve samenwerking met de Turkse gemeenschap rond het vrijwillig toezicht op privaatgefinancierde internaten (Stichting Educatieve Centra Nederland met inwoning; ECN). Hij noemt dat een positieve tendens waar hij op wil voortbouwen.
De minister stelt een aantal vervolgstappen voor, waaronder intensieve monitoring van de TRSO’s. Het doel is om te komen tot het vergroten van de oriëntatie op en binding met de Nederlandse samenleving.
Reacties
Asschers scherpe reactie op het rapport riep tegenreacties op.
Zo vindt Milli Görüs-woordvoerder Yusuf Altuntas dat door Asscher selectief uit het rapport wordt geshopt: “In tegenstelling tot de bevindingen van het onderzoek, kwalificeert u onze organisatie expliciet als parallel en dat betreuren wij ten zeerste. Zo voelen wij ons namelijk niet, (..) Wij benadrukken dat er geen sprake is van een vorm van beleidsmatige intransparantie of een dubbele agenda. In onze beleidslijnen staat vast dat onze organisaties dienen te voldoen aan wettelijke vereisten van veiligheid, openbaarheid, goed bestuur en transparantie. Voor onderzoekers en journalisten blijven onze organisaties benaderbaar, ze zijn welkom om ons te bevragen. Dat geldt eveneens voor de politici, buren en maatschappelijke organisaties, waarmee we graag een gesprek aangaan. Wij doen onze uiterste best om enerzijds loyaal te blijven aan de eigen geloofsleer en anderzijds oplossingen te vinden voor concrete problemen, daar waar de eigen geloofsleer lijkt te conflicteren met de werkelijkheid binnen onze samenleving. Dat dit proces in volle gang is en dat er wellicht nog geen sluitende resultaten zijn geboekt, is evident. Het is echter niet aan de staat om zich hierin te mengen.”
Kuzu en Öztürk
Ook twee partijgenoten van Asscher waren niet blij met zijn reactie. Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk, die al langer moeite hadden met de in hun ogen rechtse koers van de PvdA op integratie, verklaarden op de Turkse site haber.nl dat Asscher’s optreden getuigd van ‘bevooroordeelheid’ tegenover de TRSO’s. In het AD zei Kuzu: 'Ik begrijp niet dat Asscher deze organisaties onder een vergrootglas wil leggen. Ze hebben jarenlang constructief meegewerkt aan onderzoeken en ze houden zich gewoon aan de wet, dus wat is er aan de hand?' En Öztürk: 'Iedereen in Nederland heeft het recht zich te verenigen. Zolang je niets strafbaars doet, moet je dat juist stimuleren.'
Uiteindelijk zijn zij gisteravond allebei de partij uitgezet, nadat zij zich niet wilden conformeren aan de lijn van Asschers integratiebeleid. Kuzu noemde op Nieuwsuur het integratiedebat 'verrechtst, verruwd en verhard'. Beiden voelen zich monddood gemaakt.
Dat de PvdA’ers gisteravond direct via twitter de complimenten kregen van de Turkse ambassade, past overigens geheel in het beeld van de Turkse lange arm.
Onderzoekers: geen gebrek aan transparantie
Ook de onderzoekers tonen zich niet blij met de reactie van Asscher op hun rapport. In een reactie aan Republiek Allochtonië geeft Thijl Sunier aan vooral moeite te hebben met het veronderstelde gebrek aan transparantie van de TRSO’s. Sunier: ‘Het was iedereen, dus ook de minister, bekend dat het hier ging om literatuuronderzoek, niet om het bevragen van de organisaties. Er zijn wel gespekken gevoerd met vertegenwoordigers van de TRSO’s, maar wij zijn daarbij nergens op vastgelopen. Er wordt dus een gebrek aan transparantie gesuggereerd, dat wij niet hebben geconstateerd’.
Sunier en Landman hebben het in hun rapport wel over ‘procedurele transparantie’ als een voor de hand liggende manier om inzicht te krijgen in de activiteiten die door organisaties worden aangeboden. De onderzoekers vinden dat islamitische organisaties als integraal onderdeel van de samenleving kunnen worden aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en dat zij mogen worden gevraagd rekenschap af te leggen van hun maatschappelijk functioneren.
Van overheid, politiek en maatschappelijke instellingen mag volgens Sunier en Landman op hun beurt worden verwacht dat islamitische organisaties als gelijke partners worden behandeld, met alle procedurele transparantie en wederkerigheid die daar bij hoort.
In zijn reactie wijst Thijl Sunier op de diversiteit van de Nederlandse samenleving en de voordelen van de hechte organisatiestructuur van de Turks-Nederlandse gemeenschap. Sunier: “Nederland is niet homogeen. Binnen die diverse samenleving moeten de TRO’s worden beschouwd als ‘integraal’ niet als ‘parallel’. Bij die diversiteit horen verschillen van opvatting over allerlei kwesties, die samen moeten kunnen gaan met acceptatie van elkaars bestaan. De sterke organisatiegraad zie ik juist als een voordeel. Je weet met wie je om tafel kan. Erkenning van de TRSO’s als integraal onderdeel van de samenleving betekent ook dat zij een belangrijke partner voor de overheid zijn bij het oplossing van soms ingewikkelde maatschappelijke kwesties. Dan kom je samen een stuk verder”.
Een ding is duidelijk: voorlopig zijn we nog niet uitgesproken over de integratie van Turkse Nederlanders. Er komen vervolgonderzoeken, de TRSO’s worden de komende jaren ‘intensief gemonitord’ door het ministerie van SZW en ook de twee ex-PvdA’ers die een nieuwe fractie gaan vormen, zullen ongetwijfeld nog van zich laten horen.
Ewoud Butter en Roemer van Oordt zijn politicoloog, (hoofd)redacteur van Republiek Allochtonië en doen onder meer (actie-)onderzoek naar processen, aanpak en preventie van radicalisering.
Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook.
Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door ons te steunen
Meer over asscher, ewoud butter, integratie, landman, manifest, pvda, roemer van oordt, scp, Selcuk Öztürk, sunier, trso's, Tunahan Kuzu, turken, turkse nederlanders.
Reacties
Wat nog kwalijker is, is het feit dat Asscher destijds om stemmen bedelde bij deze organisaties. Nu valt hij ze weer aan.. Wat is hier de reden voor?
Zijn deze organisaties niet transparant genoeg met jaarverslagen, open dagen en buurtbijeenkomsten?
Zeggen de cijfers over slagingspercentages, afgestudeerden, hoogopgeleiden van deze organisaties niets?
Al met al is dit hypocrisie. Maar wat wel een voordeel is; De PvdA heeft haar ware gezicht laten zien.