Etnische organisaties zijn wél goed voor de integratie

In achtergronden door Meindert Fennema op 14-01-2011 | 16:25

Tekst: Meindert Fennema en Jean Tillie

In een sympathieke bijdrage aan Opinie & Debat (‘Ons leven moet niet om Turkije draaien’) roept Zihni Ozdil de Turkse Nederlanders op om zich meer als Nederlanders te gaan gedragen en minder als Turk. Wij kunnen in een aantal opzichten instemmen met zijn betoog. Met name de neiging om zichzelf als slachtoffer te definiëren en autochtone Nederlanders als veroorzaker van al het leed dat hen overkomt te zien is weinig productief. Niet voor individuele Turken en ook niet voor de Nederlandse maatschappij. Maar Ozdil doet ook een aantal beweringen dit in strijd zijn met de uitkomsten van ons onderzoek naar politieke participatie van allochtonen. Het is waar dat Turken politiek minder participeren dan autochtonen. Maar het is niet waar dat Marokkanen het wat betreft politieke integratie beter doen.

De sterkere etnische organisatie van de Turken was paradoxaal genoeg verantwoordelijk voor het feit dat Nederlandse Turken vaker naar de stembus gingen en meer vertrouwen hadden in de (lokale) politiek dan andere etnische groepen. Dat vonden wij vanaf het moment dat wij de etnische organisatiegraad van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen onderzocht hebben, dat wil zeggen vanaf 1994, maar het is ook in 2010 nog steeds het geval.

Het IMES onderzoek bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2010 leverde het volgende beeld op. De opkomst onder Turken ging ten opzichte van de vorige gemeenteraadsverkiezingen van 51% naar 46%, onder Marokkanen ging de opkomst omhoog, van 37% naar 39% en onder Surinamers/Antillianen bleef de opkomst stabiel, maar laag: 26%. Vergeleken met de totale opkomst in Amsterdam – 51,3% - is de opkomst van Turken dus niet laag, maar die van Marokkanen, Surinamers en Antillianen wel. Voor de politieke integratie is een sterke etnische organisatie niet slecht. En het is waarschijnlijk ook voor andere vormen van integratie goed. Turken doen minder aan straatcriminaliteit en doen het ook op school beter dan Marokkanen, de groep met wie zij het vaakst vergeleken worden.

Dat neemt natuurlijk niet weg dat die etnische organisatie ook effecten heeft die Ozdil benadrukt: een sterkere oriëntatie op het land van herkomst. Maar of Turken ook een sterkere mate van sociale segregatie kennen is de vraag.

Sterker nog, het lijkt erop dat de problemen die onlangs zijn benoemd rond de Turkse gemeenschap mede een gevolg zijn van de (relatief) afnemende organisatiegraad van de Turkse gemeenschap. Dit kunnen we ook lezen in het manifest van Turks Nederlandse professionals in de Volkskrant van 9 januari jongstleden (‘Problematiek (Turkse) jongeren zeer verontrustend’). Zij schrijven: ‘Het sociale vangnet waarop hun ouders in het verleden nog wel een beroep konden doen is in veel plaatsen broos geworden. Veel Turkse zelforganisaties zijn verzwakt of verdwenen. Geregeld is dat het gevolg van eigen bestuurlijk falen, maar diverse organisaties zijn ook verzwakt door het stopzetten van overheidssteun aan deze organisaties. Door de economische crisis en de vergrijzing onder de bezoekers kunnen migrantenorganisaties ook minder rekenen op financiële steun uit de eigen achterban en is het ook moeilijk (jonge) vrijwilligers actief bij de organisaties te betrekken’.

De hierboven geconstateerde daling van de opkomst onder Turken en de door de professionals gesignaleerde problemen als stagnerende participatie van Turkse jongeren in de Nederlandse samenleving, gebrek aan zelfvertrouwen en de stijgende gevoeligheid voor radicalisering, worden mede veroorzaakt door fragmentatie van de Turkse gemeenschap. Dat is dus precies het tegenovergestelde proces als Ozdil beschrijft.

In onze eigen gegevens ronde de organisatiegraad van etnische gemeenschappen constateerden we deze fragmentatie al in 2007. Er waren minder Turkse organisaties dan in 2002 en, nog belangrijker, deze organisaties waren minder met elkaar verbonden dan in 2002. Het sociale isolement van de Turkse organisaties en hun leden nam dus toe.

Op dit moment onderzoeken wij of deze fragmentatie zich heeft doorgezet en de eerste aanwijzingen zijn niet hoopgevend. Uit ons radicalisme en extremisme onderzoek blijkt ook dat sociaal isolement, het ontbreken van een sociaal vangnet, de gevoeligheid voor radicalisme en extremisme doet toenemen. Wie zich alleen voelt tegenover een vijandige buitenwereld en dus niet samen met andere de vaardigheden ontwikkelt om iets terug te zeggen tegen de kritiek op bijvoorbeeld moslims, neigt sneller naar radicale orthodoxe denkbeelden.

Betekent dit dat Turkse Nederlanders zich etnisch moeten organiseren? Nee, dat hoeft niet. Wat wel moet is dat men zich organiseert en dat er misschien andere vormen worden gevonden waarlangs bijvoorbeeld Turkse jongeren zich kunnen verenigen. Dat kan ook in Nederlandse organisaties. Daarom is de oproep van Ozdil toe te juichen.

Meindert Fennema en Jean Tillie zijn beiden hoogleraar politicologie en verbonden aan de afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel is ook verschenen in de Volkskrant van 14 januari en met toestemming van de auteurs ook op Republiek Allochtonie geplaatst

Lees ook in de column van Nausicaa Marbe in de Volkskrant vandaag Turken durven de grote sprong niet aan
En de zin en onzin van migrantenorganisaties van Ewoud Butter


Meer over integratie, jean tillie, meindert fennema, migrantenorganisaties, onderzoek, turken, turkse nederlanders, zelforganisaties.

Delen: