Etnische minderheden binnen de politie: internal outsiders
In opinie door Sinan Çankaya op 11-04-2015 | 19:18
"Er sluipt een gif onze organisatie binnen. Het gif van de uitsluiting. Mij bereiken verontrustende signalen." Dat schreef korpschef Bouwman in een alarmerende blog waarin hij wees op discriminatie en moslimhaat binnen de politie.
Antropoloog Sinan Çankaya wijst al langer op dit probleem. "Etnische minderheden binnen de politie worden als gevolg voortdurend getest op hun loyaliteit en geconstrueerd als de internal outsiders. Dat komt onder meer tot uiting in grappen en opmerkingen", schreef hij in maart op zijn blog. Hieronder Çankaya's gehele stuk. Een link naar het blog van Bouwman vindt u onderaan dit blog.
Rennen en stilstaan, het politiewerk. Opeens krijgen we een melding over “een auto te water”. We sjezen eropaf met “toeters en bellen”. De brandweer is er al, evenals vier “pitauto’s”. “Net wilde niemand en nu staan ze d’r allemaal”, zegt Jan verongelijkt. Beide heren stappen uit en ik moet wachten totdat de deur voor mij wordt opengemaakt. Op de achterbank zitten normaal gesproken arrestanten, dus vandaar. Verschillende agenten kijken op naar wie er komt aanschuiven. “Waarom wordt de deur opengemaakt voor die verdachte met die baard?”, lijkt de blik van menigeen te zeggen. Wanneer we naar de groep agenten lopen die in hun handen staan te wrijven om het warmer te krijgen, merkt de agent met wie ik meeloop de blikken van zijn collega’s kennelijk ook op.
“Hij is een van ons”, zegt de agent tegen de rest.
Diversiteit vormt al jaren een belangrijk thema voor de politieorganisatie. Mijn eigen ontmoetingen als een jonge, Turks-Nederlandse, mannelijke antropoloog binnen de Nederlandse politie onderstrepen de moeizame overgang naar een divers personeelsbestand. De vereenzelviging van de onveilige buitenwereld met politieagenten van etnische minderheidsgroepen is een van de grootste struikelblokken in het streven naar interne diversiteit.
In 2009 bezoek ik een themadag, “Omgaan met diversiteit”, voor docenten van de politieacademie. Ik ben een van de weinigen in de zaal met zwart haar en bruine ogen, het is een spierwitte bedoening. Op een gegeven moment doen we een oefening waar deelnemers vertellen over hun ervaring als een minderheid in een groep. Terwijl ik mezelf probeer te verbergen achter verschillende deelnemers, ik weet wat er komen gaat, zoekt de workshopbegeleider werkelijk naar mij door op zijn tenen te staan en naar me te wijzen. Hij vraagt of ik over mijn ervaringen wil vertellen.
Nadat ik wat heb gemompeld en andere mensen heb herhaald, krijgt een deelnemer de behoefte om zijn onderbuikgevoel uit te spreken: “Toen ik jou de eerste paar keer zag lopen in de gangen van dit gebouw, dacht ik: wat een onguur type! Dat was gewoon een gevoel, mijn onderbuik. Ik zag je door de gangen lopen en dacht: hé, wat doet die daar! Ja, begrijp het niet verkeerd hoor, maar met je kleren en je baard.” De man wordt door de workshopbegeleider gecomplimenteerd en op zijn schouder geklopt. Ik sta perplex en stop veel cognitieve energie in het vooral niet verkeerd begrijpen van de man. “Dat moet een opluchting zijn, hè?”, zegt de workshopbegeleider onder meer tegen de teamleider. Een opluchting? Ik heb even geen comeback en ben alleen maar in staat om mijn duim omhoog te doen.
In dit geval werd mijn kleding (toentertijd vaak een spijkerbroek, blauwe Converse sportschoenen en een simpel T-shirtje), mijn haar en mijn baard (van twee weken) kennelijk waargenomen als een deviantie op de gangbare uiterlijke normen binnen de politieorganisatie. Witheid is de norm. Binnen de politiecontext wordt het woord “onguur” regelmatig gekoppeld aan niet te vertrouwen mensen en in sommige gevallen aan potentiële delinquenten en criminelen. Om hier een voorbeeld van te geven, tijdens het meerijden op de noodhulp zegt op een gegeven moment een hoofdagente over een ‘Marokkaans’ uitziende jongen in een auto: “Wat een onguur typetje! Jemig die ziet er echt niet fris uit. Haal ‘em er doorheen.”
Mannelijke politieagenten van etnische minderheidsgroepen worden geassocieerd met de geracialiseerde criminele ‘Ander’ – jonge, niet-Nederlandse mannen. De negatieve beelden over criminelen van etnische minderheidsgroepen worden vervolgens geprojecteerd op agenten van etnische minderheidsgroepen. Of zoals een Marokkaans-Nederlandse politieagent het verwoordt: “Ik moet niet alleen aantonen dat ik een goede politieman ben, maar ook dat ik een goede Marokkaan ben, begrijp je wat ik bedoel? Dus dat ik als Marokkaan goed genoeg ben. Dat ik niet zoals de rest ben.” Etnische minderheden binnen de politie worden als gevolg voortdurend getest op hun loyaliteit en geconstrueerd als de internal outsiders. Dat komt onder meer tot uiting in grappen en opmerkingen.
“Een keer maakte ik pas net kennis met een collega en die wilde ik een hand geven, en toen trok ie zijn hand terug en zei lacherig: ‘Wacht even, ik doe eerst mijn ring af.’ Dat soort dingen.” (Hoofdagent, man, Marokkaans-Nederlands)
“Je hoort wel eens grapjes, dit overkwam een vriend van mij. Hij moest toen foto’s laten maken voor zijn pasje en dan zegt een autochtone collega: ‘Ja, d’r moest nog een zwart balkje over.’ Ja, zulke dingen hoor je dan weer wel. Die Turkse collega vond dat geen leuk grapje.” (Hoofdagente, vrouw, Turks-Nederlands)
“Een keer stond de deur van een cel open en ik liep daar met collega’s langs, sommige collega’s kende ik niet hè. En toen riep een collega, hield mijn schouders vast: ‘Hij is ontsnapt, hij is ontsnapt!” (Brigadier, man, Surinaams-Nederlands)
De grappen over de vermeende criminaliteit van politiemedewerkers zijn afhankelijk van de context ‘dodelijke’ grappen (binnen de politie). Als de grappen of opmerkingen niet verwijzen naar een bepaalde criminele achtergrond, gaan ze in andere gevallen over het veronderstelde religieus fundamentalisme of traditionalisme van groepen. Die grappen hebben ook een corrigerend en controlerend karakter: ze pogen betrokkenen te disciplineren tot het gewenste gedrag.
De security gaze van politieagenten, hun priemende en wantrouwende ogen die de omgeving scannen naar verdachte zaken, richt zich niet alleen op burgers, maar ook op collega’s met een niet-Nederlandse herkomst. De groep die de danst ontspringt zijn witte politieagenten, die blijven de ‘neutrale’ en ‘objectieve’ referentiemaat. Ze hebben niet alleen het voorrecht om niet geconfronteerd te worden met racisme, de veronderstelling is ook dat witte agenten ‘neutraal’, ‘objectief’ en ‘loyaal’ zijn. De bewijslast ligt daarom bij agenten uit etnische minderheidsgroepen.
Kleurenblindheid bevestigt de status quo.
Sinan Çankaya is cultureel antropoloog en doet onderzoek naar de politieorganisatie, in- en uitsluiting en multiculturalisme. Volg hem op Twitter: @S1nanCankaya. Dit stuk verscheen eerder op zijn blog en is in overleg met Sinan Çankaya ook op Republiek Allochtonië geplaatst. Eerdere artikelen van Sinan op dit blog vindt u hier
Korpschef Bouwman: Er sluipt ene gif de nationale politie binnen
Meer over discriminatie hier
Meer artikelen over politie hier
Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook.
Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door een bijdrage over te maken op rekeningnummer NL12INGB0006026026 ten name van de stichting Allochtonenweblog te Amsterdam. Met een donatie van 5 euro zijn we al blij. Meer mag ook!
Meer over bouwman, discriminatie, etnisch profileren, korpschef, politie, Sinan Çankaya, uitsluiting.