De stoere aanpak van Marokkanen-deskundigen

In achtergronden door Mieke Komen op 29-07-2014 | 15:20

Door: Mieke Komen

In zijn essay naar aanleiding van de aanpak van de zogenaamde Top-600 van hardnekkig jeugdcriminelen in Amsterdam pleit de antropoloog Hans Werdmölder voor straffen ‘die pijn doen’ en de inzet van ‘oud-mariniers’ (Trouw, 21 juni 2014). In zijn jaren geleden gepubliceerde boek Marokkaanse lieverdjes adviseerde hij jongens met delictgedrag voor straf terug te sturen naar Marokko.

Werdmölder doet in Trouw net alsof hij op basis van dertig jaar gedegen en systematisch onderzoek een taboe doorbreekt en het ei van Columbus of Haarlemmerwonderolie heeft uitgevonden. In werkelijkheid is zijn mening echter gebaseerd op enkele voorbeelden en persoonlijke verhalen. En in werkelijkheid drijft hij mee met de stroom van ‘intellectuelen’ die het stoer vinden om windmolens van zogenaamde politieke correctheid te bevechten. Hulpverleners schildert hij nog steeds af als geitenwollensokken types die zich alleen maar afvragen (ik citeer hem) ‘of ze een tolk mee zullen nemen, of ze hun schoenen uit moeten trekken en mevrouw een hand geven’ en die bang zijn voor geweld. Ik overleg het werk van de therapeut in de verfilming van rauw gevangenisdrama Starred Up als tegenbewijs (2013, draait thans in onze bioscopen).

Ik deel Werdmölders bezorgdheid voor een deel van de jeugd van tegenwoordig en wil geenszins een rooskleurig beeld schetsen van de opvoeding en het gedrag van Marokkaanse gezinsleden in achterstandswijken van de grote steden in Nederland. In sommige gezinnen - zoals Margalit Kleijwegt liet zien in Onzichtbare ouders, haar vervolg daarop en ik in mijn boek Gevaarlijke kinderen… - worden kinderen niet alleen in de steek gelaten door eigen ouders, maar ook door gezinsvoogden, jeugdzorg, maatschappelijk werkers, leerplichtambtenaren, docenten en hulpverleners.

Tegen goed justitie- en politiewerk zal niemand bezwaar hebben, indien impliciete standaarden en normen die gelden in interactie met professionals sommige groepen niet benadeelt. Het tegendeel lijkt echter het geval. Zo blijkt uit het onderzoek van de sectie criminologie van de Universiteit Leiden en het onderzoeksbureau van criminoloog Ben Rovers dat allochtone jongeren, onafhankelijk van de ernst en de aard van hun delictgedrag, een aanzienlijk grotere kans hebben om met de politie in aanraking te komen. Uit mijn eigen onderzoek naar de afdoening van jeugdcriminaliteit blijkt dat allochtone jongeren gemiddeld langer vast zitten dan autochtoon-Nederlandse jongeren. Ook dit etnische verschil kon niet worden verklaard door de ernst van het delictgedrag en de zwaarte van de strafzaak. Allochtone jongeren worden dus al voor vergelijkbaar ernstig delictgedrag gemiddeld zwaarder gestraft. Iedereen zou inmiddels moeten weten dat dit niet alleen een ernstige bedreiging van de rechtsgelijkheid is, maar ook dat het niet werkt en recidive bevordert.

Anders dan het steeds weer voorstellen van een harde aanpak van allochtonen is het beter om in wijken waar de meeste kinderen allochtoon zijn, hun behoefte en recht op kwalitatief hoogwaardig onderwijs te vervullen. Alle ouders willen voor hun kinderen namelijk scholen met goed gekwalificeerde docenten, veiligheid, orde, netheid voldoende ruimte, middelen, kleine klassen, extra aandacht voor het goed aanleren van de Nederlandse taal en rekenen en het stimuleren van het volgen van onderwijs op Havo- of VWO-niveau.

Voor de groep jongeren met hardnekkig delictgedrag zal intensieve, dagelijkse begeleiding positieve resultaten te zien geven (zie de lijst van effectieve interventies van het Nederlands Jeugdinstituut). Zoals een van de jongens het verwoordt in de op 1 juli 2014 bekroonde documentaire van studenten van de Amsterdamse filmacademie Noord oost hard west: ‘Je hoeft niet te gaan kickboksen, als je maar gewoon iets gaat doen’. En ook voor hen geldt dat een baan het gevoel geeft nodig te zijn en gewaardeerd te worden. Ze leren dan respect op te brengen voor andere mensen, of zijn te moe om in de vrije tijd het verkeerde pad op te gaan. Bovendien verhoogt een baan de aantrekkelijkheid van jongeren voor een stabiliserende levenspartner. Als ze meer verantwoordelijkheden krijgen - werk, vaste verkering – dan verdwijnt hun criminele gedrag meestal als vanzelf.

Het essay van Werdmölder, hoe mooi ook geschreven, laat zien dat er nog veel barrières geslecht moeten worden, willen etnische minderheden gelijke kansen en mogelijkheden krijgen in Nederland. Tegenwoordig zeggen veel deskundigen dat sociale cohesie en integratie erg belangrijk zijn voor de vergroting van de kwaliteit van de Nederlandse samenleving. Het lijkt mij belangrijker te beginnen met zoiets als cognitieve cohesie: dat mensen afkomstig uit verschillende culturen moeite doen om iets te weten te komen over elkaars achtergronden en dat zij, voordat zij elkaar beoordelen, eerst proberen na te gaan in hoeverre en op welke wijze bepaalde gewoontes, tradities, opvattingen over goed en kwaad en opvattingen over straf belangrijk zijn voor de ander. En vanzelfsprekend is dat een tweezijdig proces, en geldt het niet alleen voor mensen die met allochtonen werken of wonen of over hen belangrijke adviezen schrijven, maar ook voor mensen afkomstig uit etnische minderheidsgroeperingen in Nederland.

Dr. M.M. Komen is pedagoge en criminologe. Zij heeft onder andere het NWO-onderzoeksprogramma Ethnicity and Juvenile Justice ontworpen en uitgevoerd en tot vorig jaar meer dan tien jaar gewerkt als vertrouwenspersoon voor jongeren die vast zitten.

Meer over jeugdcriminaliteit op dit blog: hier


Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook.  Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door ons te steunen.

 


 


Meer over criminaliteit, etnische minderheden, hans wermölder, jeugdcriminaliteit, marokkanen, mieke komen, onderzoek, ouders.

Delen: