De Staat van de Integratie in Rotterdam en Amsterdam

In achtergronden op 11-03-2012 | 12:54

Vorige week werd tijdens het Eurocities congres in Amsterdam de Staat van Integratie gepresenteerd aan de pers. Het rapport is geschreven door Paul Scheffer en Han Entzinger op uitnodiging van de wethouders Louwes (Rotterdam) en Van Es (Amsterdam). De auteurs hebben de ontwikkelingen binnen de diverse migrantengemeenschappen in beide steden in kaart gebracht. Hoe bepalen deze gemeenschappen het beeld van de twee grootste steden in Nederland nu en in de toekomst? Daarbij is onder andere gekeken naar opleidingsniveau, gezondheid, veiligheid en werkgelegenheid.

Amsterdam en Rotterdam tonen veel overenkomsten maar ook verschillen die voortvloeien uit de economische structuur en het sociaal-culturele klimaat. Beide steden zullen volgens de auteurs een grote aantrekkingskracht op internationale migranten blijven uitoefenen. Dat vraagt veel van instituties zoals het onderwijs.

Enkele opvallende conclusies:

  • Wat beide steden nagenoeg hetzelfde hebben is de verdeling over de eerste en tweede generatie migranten: 56% eerste generatie en 44% tweede generatie.
  • In beide steden is de vereenzelviging met de stad over de hele linie het sterkst is, gevolgd door de identificatie met het land en dan pas met de buurt.
  • Een andere overeenkomst is de ‘vergrijzing’ van de autochtone bevolking en de relatief jonge migrantenbevolking.
  • De tweede generatie doet het in beide steden beter dan de eerste generatie: de prestaties op het gebied van onderwijs springen in het oog. De deelname aan het hoger onderwijs (HBO en WO) van Rotterdamse jongeren uit Turkse en Marokkaanse gezinnen is aanzienlijk gestegen:bij Turkse jongeren van 33% in 2000 naar respectievelijk 37% in 2008;bij Marokkaanse jongeren van 18% in 2000 naar respectievelijk 23% in 2008.
  • De bruto participatie (werkenden en werkzoekenden) steeg in Amsterdam van 70 naar 73% en in Rotterdam van 63 naar 68% in het afgelopen decennium, van alle 15- t/m 64-jarigen. Waarbij dezelfde trend is te zien als in het onderwijs: De deelname stijgt, maar de kloof tussen de Turken en Marokkanen enerzijds en de autochtone bevolking anderzijds wordt niet kleiner.
  • Verschil wordt voor een groot deel verklaard door verschillen in opleidingsniveau en door non-participatie van een substantieel deel van Turkse en Marokkaanse vrouwen (de helft van de 25-34 jarigen). Van de Turkse en Marokkaanse vrouwen in deze leeftijdsgroep behoort 48, respectievelijk 47% niet tot de beroepsbevolking.
  • Een opmerkelijk gemeenschappelijk punt is dat naast arbeidsparticipatie het aantal zelfstandige ondernemers een belangrijke aanwijzing vormt voor de economische activiteit van de verschillende groepen in de stad. In Rotterdam is de groei aanzienlijk binnen, met name, de Marokkaanse gemeenschap: van 2 naar 10 procent; en ook in de categorie ‘overig niet-westers’ is de groei opmerkelijk: van 3 naar 10 procent. De stijging van het aantal Turkse zelfstandigen is beperkt: van 12 naar 13 procent, maar hun aandeel was al hoog.
  • Ook blijkt dat in Rotterdam de segregatie is afgenomen, terwijl die in Amsterdam juist is toegenomen. De oorzaak hiervan is dat in beide steden in de laatste tien jaar een uitwaaiering van migranten is opgetreden naar de naoorlogse wijken.
  • Voor gezondheid en participatie is de deelname aan sport onder migrantengroepen laag. In Rotterdam sport 48% van de Turkse bevolking boven de 16 één keer per maand, voor de Marokkaanse bevolking is dat 46%. In Amsterdam liggen die percentages op respectievelijk 46 en 48%.
  • Kijken we naar zwaarlijvigheid bij leerlingen in het voortgezet onderwijs dan scoort de Turkse gemeenschap slecht in beide steden: 29% in Rotterdam en maar liefst 41% in Amsterdam.

De auteurs concluderen dat Immigratie en integratie voor beide steden belangrijke uitdagingen blijven. Zowel Amsterdam als Rotterdam hebben in toenemende mate het karakter van een doorgangshuis met een snel veranderende bevolking. Het centraal stellen van de tegenstelling autochtoon-allochtoon lijkt achterhaald. Dat heeft interessante consequenties voor ons taalgebruik: wat verstaan we nog onder autochtoon en allochtoon als straks de derde generatie opgroeit?

Het primaire probleem is de kloof tussen mensen die mee kunnen in onze samenleving en zij die (dreigen) achter (te) blijven. Ook moeten we de verschillen die in sociaal-culturele opvattingen bestaan op zijn minst bespreekbaar maken. Maar culturele achtergrond is slechts een van de meespelende factoren; de focus zal liggen op het aanpakken van praktische problemen die de participatie belemmeren.

De auteurs bepleiten een gezamenlijke integratie-agenda samen met andere steden als ook het Rijk. Amsterdam en Rotterdam fungeren hierbij als proeftuinen van integratie en diversiteit. De agenda’s worden opgesteld in samenspraak met bewoners, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke organisaties die samen met de overheid een bijdrage kunnen leveren aan de integratie agenda.

Bron: Jeugd, Onderwijs en Samenleving, Rotterdam

De Staat van Integratie kunt u hier (pdf) downloaden.


Meer over amsterdam, han entzinger, integratie, integratiebeleid, onderzoek, participatie, paul scheffer, rotterdam.

Delen: