De blinde vlek van Paul Cliteur, een recensie (deel 1)
In opinie door Eric Hulsens op 22-03-2012 | 16:30
Eric Hulsens
‘We moeten de socratici koesteren: de mensen die prikkelen, provoceren en soms ook wel beledigen…’
In een lijvig werk interviewt Dirk Verhofstadt de Nederlandse hoogleraar rechtswetenschap Paul Cliteur. Die heeft zijn ideeën al in een hele reeks boeken, columns en artikels bekendgemaakt, maar dit interviewboek brengt een welkome synthese.
Een erudiet gesprek
De interviewvorm heeft het voordeel dat Cliteur voortdurend om verduidelijking gevraagd wordt, en dat hij op allerlei tegenwerpingen moet reageren. Niet dat het hier gaat om een hard interview: de beide heren denken in dezelfde richting, we horen een gesprek tussen bevriende geesten. De thematiek van het boek is rijk en de eruditie van beide gesprekspartners groot, en zij hebben bovendien bergen documentatie aangesleept, zodat het lezen een plezier is. Maar toch lees ik, als altijd, met het rode potlood in de hand.
Cliteur is een scherpe geest met een beperkte actieradius. Zijn terrein is de rechtswetenschap, en ook de politieke filosofie, die er het ruimere kader van hoort te vormen. Binnen dat terrein interesseert hij zich voor een paar grote thema’s. Om te beginnen het humanisme, een gebied waarop hij onmisbaar is.
Humanisme is een beter woord voor atheïsme, dat immers klinkt naar zich afzetten tegen, of naar een gemis aan iets. Een relaxt atheïsme hoeft zich niet af te zetten tegen de godsdienst, maar stelt opgewekt vast dat je God nergens voor nodig hebt en dat zonder God leven best meevalt. Maar dat principe wordt niet overal aanvaard, en zeker historisch werd atheïsten vaak het leven zuur gemaakt, als ze al niet werden omgebracht.
Cliteur is een kenner van de geschiedenis en de theorieën van het atheïsme of humanisme, en vanuit zijn vakgebied zeer geïnteresseerd in de druk die godsdiensten daartegen uitoefenen, bv. in de vorm van blasfemiewetten, straffen voor religieuze afvalligheid of wetten tegen groepsbelediging. Hij verdedigt, terecht, het recht om zonder God te leven en het recht om de godsdienst te bekritiseren, of dat nu gebeurt in academische geschriften, in literaire of artistieke werken, of in satirische publicaties zoals cartoons.
Het denkkader: de liberale rechtsstaat
Cliteur is (en ik met hem) voorstander van de liberale rechtsstaat, en verdedigt die (want hij acht hem bedreigd). Hij verduidelijkt wat hij daaronder verstaat: ‘Een liberale rechtsstaat is een staat die zichzelf beperkingen oplegt door het recht. Een rechtsstaat kan daardoor niet ontaarden in een totalitaire staat of een dictatoriale staat. Een rechtsstaat erkent dat de burgers bepaalde grondrechten hebben die nooit mogen worden geschonden, ook niet door de staat. En ook niet door een democratische meerderheid in de staat.
Het begrip liberale rechtsstaat verwijst naar een rechtsstaat die de nadruk legt op de zogenaamde klassieke grondrechten. Dat zijn rechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst enzovoort, die zich kenmerken door onthouding van staatsoptreden.
‘Ik zou dus eerder pleiten voor een rechtsstatelijk beteugelde vorm van democratie, voor een constitutionele democratie waarin de rechten van minderheden, zelfs van een enkel individu, worden gewaarborgd.’ (p. 283)
Ik ben het daar helemaal mee eens, en denk spontaan aan de Belgische en de Franse antiboerkawetten, die me helemaal in tegenspraak lijken met de rechtsstaat volgens Cliteur: een meerderheid die de rechten van een minderheid en ook van het individu schendt. Maar halt, halt! Zo kan het niet bedoeld zijn! Dirk Verhofstadt is toch de instemmende gesprekspartner, en die wond zich op omdat de parlementaire meerderheid voor de Belgische anti-boerkawet geen 100% bedroeg!
Negationisme is een grondrecht
Blijkbaar kan je met het principe van de liberale rechtsstaat toch nog alle kanten op. Aan de hand van praktische voorbeelden zullen we moeten bekijken wat het hier gepropageerde liberalisme eigenlijk inhoudt. Laten we beginnen met iets gemakkelijks. Ik kies de negationismewetten. Die vind ik een verfoeilijke vorm van staatsinmenging die in een rechtsstaat niet thuishoort, want het is niet aan de staat om de historische werkelijkheid te definiëren en bovendien zijn opiniedelicten niet acceptabel in het strafrecht van een liberale rechtsstaat.
Grondwaarden als vrije meningsuiting en vrij onderzoek worden door de negationismewetten genegeerd. De staat gaat met dat soort wetten zijn boekje te buiten! Ik bedoel daarmee niet dat negationistische standpunten leuk zijn, of terecht, maar dat ze buiten de rechtspraak horen te vallen. (Ik las opgetogen hoe het Franse Grondwettelijk Hof, de Conseil Constitutionnel, op 28 februari 2012 de wet die de ontkenning van de Armeense genocide strafbaar stelde, afwees als strijdig met de vrijheid van meningsuiting.)
Wat vindt Cliteur? ‘Wanneer je ervan uitgaat dat alleen die meningen niet beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting die aanzetten tot geweld, dan zou de Holocaustontkenning niet per se strafbaar hoeven te zijn. (…) Men wil eigenlijk historische onwaarheden criminaliseren. Maar dat veronderstelt dat we allemaal kunnen vaststellen wat de historische werkelijkheid is. Kan dat?’ Het is wat voorzichtiger geformuleerd dan ‘negationisme is een grondrecht’, maar wat Cliteur zegt is correct, en helemaal conform met zijn (en mijn) visie op de liberale rechtsstaat.
Godsdienst mag in de publieke ruimte
Extremistische liberalen in België stellen dat godsdienst een privézaak is, en niet thuishoort in de publieke ruimte. In de liberale rechtsstaat is het een privézaak in die zin dat de staat zich er niet mee bemoeit (voor zover de wet niet overschreden wordt, uiteraard). Maar die extremisten bedoelen dat godsdienst binnenskamers of op privéterrein moet worden beoefend, en niet zichtbaar hoort te zijn op straten en pleinen.
Wat zegt Cliteur? ‘De staat moet religieus neutraal zijn, de maatschappij niet. In de maatschappij mag iedereen zijn politieke voorkeur kenbaar maken, en ook zijn religieuze voorkeur. Daar is neutraliteit dus niet nodig. Het dragen van religieuze tekenen (welke dan ook: kruisen, keppeltjes, hoofddoeken) moet worden uitgesloten in staatsfuncties maar niet in het gewone maatschappelijke verkeer, ik bedoel op straat, in warenhuizen of andere publieke ruimtes voor zover men geen openbaar ambt bekleedt waardoor men gezag over anderen kan uitoefenen.’ (p. 275)
Die staatsfuncties zijn een discussie apart waard, maar ik onthoud dat er geen bezwaar is tegen godsdienstige uitingen in de publieke ruimte. Goed zo! Consequent liberaal!
Dirk Verhofstadt vraagt gelukkig nog even door: ‘In België was er een rel omdat een vrouwelijke verkozene in het parlement haar eed aflegde mét een hoofddoek. Verder was er een vrederechter die twee gehoofddoekte moslima’s uit de zaal zette omdat de wet voorschrijft dat men geen hoofddeksel in de rechtbank mag dragen.’ Cliteur: ‘De rechter die de vrouwen wegstuurt van de publieke tribune omdat zij een hoofddoek dragen, geeft wat mij betreft een verkeerde uitleg aan het ideaal van een neutrale staat.’
En over Özdemir: ‘Er is geen enkele reden om haar te verbieden een hoofddoek te dragen. Zij is een parlementslid en geen overheidsambtenaar of gezagdrager (…) Dat betekent niet dat ik het met haar eens ben, want ze geeft een signaal aan andere vrouwen dat ze het een plicht vindt om die te dragen.’ (p. 277) In die laatste zin zou ik zelf ‘plicht’ vervangen door ‘recht’, en dat een positief signaal vinden. Maar goed, de hoofdzaak is dat Cliteur consequent liberaal de vestimentaire vrijheid van de parlementaire afgevaardigde verdedigt, en ook die van het publiek van de rechtbank.
Godsdienst mag, maar toch…
Cliteur spant zich zeer in om de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting te verdedigen. Maar eigenlijk moet hij niets hebben van godsdienst, en ziet hij die vooral als een bron van ellende. (Wat ze natuurlijk vaak ook is.) Maar zijn kritiek op de godsdienst vind ik niet zo bevredigend.
Hij valt bijvoorbeeld over een verhaal als dat over Abraham die zijn zoon Isaäk wilde offeren, dat zowel in de bijbel (Genesis 22) als in de Koran (37:99-113) voorkomt (p. 48 e.v.). Hij vraagt zich dan niet af in welke context dat verhaal thuishoort, hoe het functioneerde in de samenleving en welke uitleg eraan gegeven werd. Elementaire vragen die elke tekstwetenschapper of exegeet zou stellen.
Dirk Verhofstadt voelt dat probleem wel aan, want hij werpt op: ‘Je zou kunnen zeggen dat het verhaal van Abraham maar een sprookje is of in het slechtste geval een verkeerd begrepen passage.’ Sprookjes lees je inderdaad anders dan een handboek fysica, en handboeken fysica kunnen niet overweg met geesten in een fles en vliegende tapijten.
Geen fantasie
De positief-wetenschappelijke hypertrofie van Cliteur heeft consequenties voor zijn visie op onderwijs. ‘Scholen dienen om wetenschappelijke kennis door te geven, geen fantasie of sciencefiction. Stel dat men ook het verhaal van de zondvloed en de Ark van Noach zoals verteld in Genesis en in soera Noah, zou aanleren. Die ark zou volgens de Bijbel 135 meter lang, 13 meter breed en 12 meter hoog zijn geweest. Wie heeft die ark gebouwd? Noach en zijn gezin? Verder zouden minstens twee exemplaren van alle diersoorten meegereisd zijn. Er zijn miljoenen diersoorten waaronder al 4000 verschillende zoogdieren. Hoe die in die ruimte pasten, is een raadsel, laat staan waar men het voedsel kon opbergen om ze 150 dagen te laten overleven (…).’ (p. 338)
‘Moeten we ook spreken over lopen op het water? Het veranderen van water in wijn? Het opstaan uit de dood? Over de joden die door de Rode Zee liepen, terwijl het water als een muur aan beide kanten rechtop ging staan? Over het scheppen van het heelal in zeven dagen? En het feit dat de aarde niet ouder is dan pakweg 6000 jaar? Moeten we dergelijke onzin nu echt aanleren aan onze kinderen of geven we ze liever geologie, biologie, natuurkunde, chemie, wiskunde, enz.? Ik denk dat scholieren aan die laatste vakken in het leven meer zullen hebben.’ (p. 339)
Ik heb ooit geleerd hoe je de oppervlakte en de inhoud van een bol moet berekenen. Fantastisch, dat je dat kan! Maar sinds ik het een halve eeuw geleden geleerd heb, heb ik het nooit meer gedaan. Het was volstrekt nutteloze kennis in mijn leven. Het verhaal van Noah heb ik al vaak herlezen, en ik blijf het prachtig vinden.
(Wordt vervolgd)
Dirk Verhofstadt, 2012, In gesprek met Paul Cliteur – een zoektocht naar harmonie, Houtekiet, ISBN 9789089242105.
Deze bespreking door Eric Hulsens verscheen eerder bij De Wereld Morgen en Kif Kif, en is met toestemming van de auteur overgenomen.
Meer over Dirk Verhofstadt, Eric Hulsens, islam, kerk en staat, liberalisme, Paul Cliteur.