Het NRC en het racismedebat
In opinie door Merijn Oudenampsen op 17-08-2015 | 07:51
Tekst: Merijn Oudenampsen
Een bespreking van het werk van zwarte Amerikaanse intellectuelen over het heikele thema racisme, kreeg van de boekenredactie van de NRC de kop ‘Nigger, are you crazy?’, en werd voorzien van beladen illustraties. Een trans-Atlantische controverse was geboren. Een scherpe reactie vanuit de Washington Post leidde tot hevige verontwaardiging en groot onbegrip onder de Nederlandse babbelende klasse, aangevoerd door Sylvia Witteman. Rare, politiek correcte Amerikanen.
Vreemd is de ontstane verontwaardiging niet. Zoals NRC-journalist Guus Valk al stelde in de bespreking zelf, wordt het N-woord om zeer begrijpelijke redenen als kwetsend ervaren door de zwarte bevolking. De historisch zo gegroeide regel is: zwarten zelf kunnen het gebruiken als een soort geuzennaam, bij anderen heeft het die betekenis per definitie niet. Dat woord gebruik je niet in een krantenkop en al helemaal niet zonder aanhalingstekens. We leven in Nederland niet in een bubbel waar ons taalgebruik vrij is van een dergelijke geladenheid.
Als Donald Trump zegt dat vrouwen die hem bekritiseren, dat vast en zeker doen omdat ze aan het menstrueren zijn, dan begrijpen we allemaal dat dit weinig verheffend is. We begrijpen zelfs dat het seksistisch is. En een bespreking van boeken over seksisme illustreren met seksistische clichés over vrouwen, dat valt vast ook niet lekker. Het onvermogen om dit soort basale etiquette in acht te nemen als het op ras of etniciteit aankomt, is opvallend. Dat dit onvermogen vervolgens door critici herleid wordt tot een gebrek aan diversiteit in de Nederlandse media, dat is eigenlijk niet heel erg verwonderlijk.
‘Het was zeker niet onze bedoeling om mensen te kwetsen’, antwoordde de redactie van NRC op nogal passief-agressieve toon. De bespreking zelf werd aangehaald als verzachtende omstandigheid: ‘Wij betreuren de keuze van de kop en de illustratie, omdat ze geen recht doen aan de genuanceerde strekking van het artikel’. Wat natuurlijk de vraag oproept: heeft de bespreking van NRC-journalist Guus Valk inderdaad een genuanceerde strekking? Daar heb ik zo mijn twijfels over.
Between the World and Me
Dat komt zo: ik las een week geleden het door Guus Valk gerecenseerde boek van Ta-Nehisi Coates, Between the World and Me. Het is een doodserieus, fel, persoonlijk en complex boek, dat Guus Valk niet helemaal heeft begrepen of in ieder geval niet goed weergeeft. Aangezien de discussie over racisme in Nederland precies hier op stukloopt, namelijk de bereidheid om dieper te graven en om argumenten van de ander te proberen te begrijpen, leek het me een goede gelegenheid om wat verder op de dingen in te gaan. Wat volgt is een kleine exegese, mijn eigen gebrekkige poging om schrijvers als Coates recht te doen.
Ta-Nehisi Coates wordt door Valk naar voren geschoven als belangrijkste intellectuele vertegenwoordiger van een nieuw sentiment wat betreft de Amerikaanse raciale verhoudingen. Er zijn de fameuze woorden van Martin Luther King: ‘De boog van het morele universum is lang, maar ze buigt toe naar gerechtigheid.’ Het zijn woorden die eveneens door Obama worden aangehaald. De laatste jaren, met de groeiende zichtbaarheid van politiegeweld, en de opkomst van de Black Lives Matter beweging, is er een scepticisme ontstaan over de vraag of dingen daadwerkelijk verbeteren. Dat leidt Coates in zijn boek tot het bevragen van de Amerikaanse droom. Guus Valk ziet vooral dat laatste ernstig in:
Het debat over ras is doodernstig, zeker vanuit blank perspectief. Niet alleen omdat de aanleiding zo serieus is, maar ook omdat een zwarte schrijver als Ta-Nehisi Coates ‘de Amerikaanse Droom verwerpt als onzinnig’, zoals de blanke New York Times-columnist David Brooks schreef. Brooks houdt nog vast aan die droom, het idee dat iedereen alles kan worden in Amerika. Hij erkent de ongelijkheid, maar: het wordt beter!
De nadruk die Guus Valk op het blanke perspectief legt is wat apart. Maar goed, het debat is dus ernstig omdat de kernwaarden van de Amerikaanse samenleving op het spel staan. Het gaat hier dus om een ideeënstrijd, een dispuut over de ziel van het land. De neocon David Brooks verdedigt de Amerikaanse droom. En de beschuldiging van Brooks aan het adres van Ta-Nehisi Coates, is niet zozeer dat hij de droom verwerpt als ‘onzinnig’ – sorry, het is noodzakelijk om hier net wat preciezer te zijn – nee het is dat Coates de droom verwerpt als flimflam: bedrog, zwendel, verlakkerij.
Coates roept in zijn boek op om te ontwaken uit de Amerikaanse droom. Het probleem is het Amerikaanse exceptionalisme, het idee dat de VS de nobelste en rechtvaardigste samenleving is. Hunkerend naar hun droom, aldus Coates, zien Amerikanen niet dat deze is gebouwd op de uitsluiting van de zwarte bevolking die altijd gesegregeerd is gebleven en nimmer gelijke kansen heeft gehad. The game is rigged, the dice are loaded. Het is niet dat Amerikanen inherent kwaadaardig zijn. Het is het blinde geloof in gelijke kansen dat hen ongelijkheid doet accepteren. Coates haalt Solzjenitsyn aan over het bestaan van kwaadaardige mensen:
We would prefer to say that such people cannot exist, that there aren’t any,” writes Solzhenitsyn. “To do evil a human being must first of all believe that what he’s doing is good, or else that it’s a well-considered act in conformity with natural law.” This is the foundation of the Dream—its adherents must not just believe in it but believe that it is just, believe that their possession of the Dream is the natural result of grit, honor, and good works. There is some passing acknowledgment of the bad old days, which, by the way, were not so bad as to have any ongoing effect on our present.
Guus Valk maakt echter een karikatuur van het argument van Coates:
Zijn kijk op racisme is radicaal anders dan die van Brooks (of van president Obama). Het is geen kwaad dat te bestrijden valt, het zit volgens hem in de genen van de samenleving. De wereld van de ‘Dromers’, Brooks dus, denkt dat het idee achter Amerika uiteindelijk nobel en eerlijk is.
Ta-Nehisi Coates denkt wel degelijk dat racisme een kwaad is dat te bestrijden is. Daarvoor moet echter de mythe ontkracht worden, die ‘Dromers’ als Brooks met man en macht verdedigen. De verschrikkelijke waarheid, aldus Coates, is dat de zwarte bevolking zich niet alleen, uit eigen macht kan emanciperen, het zal de ‘Dromers’ moeten wekken uit hun slaap.
Ja, Coates stelt inderdaad dat iedere elite per definitie een onderklasse creëert. En dat het hele idee van witheid in de VS – hij schrijft stelselmatig over ‘Amerikanen die geloven dat ze wit zijn’, want ras is tenslotte een constructie – is gebouwd op de uitsluiting en onderwerping van de mensen die voor ‘zwart’ doorgaan. In die zin is het boek van Coates zeer vergelijkbaar met James Baldwin. In Nobody Knows My Name stelde Baldwin dat de Amerikaanse zwarte bevolking zich onderscheidde ten opzichte van andere landen, vanwege het open, mobiele karakter van de VS:
It may have been the popular impulse to keep us at the bottom of the perpetually shifting and bewildered populace; but we were, on the other hand, almost personally indispensible to each of them, simply because, without us, they could never have been certain, in such a confusion, where the bottom was; and nothing, in any case, could take away the title to the land which we, too, had purchased with our blood.
Hij stelt echter niet, zoals Guus Valk beweert, dat deze bodemkwaliteit van het zwarte bestaan gepaard gaat met een vernietiging van zwarte identiteit, die alles zou verklaren:
Een kernbegrip van Coates is plundering. Zwarte lichamen werden geplunderd op de slavenplantages, en tegenwoordig op straat, door de politie. Daarmee gepaard gaat een vernietiging van de zwarte identiteit, die volgens Coates ‘alles verklaart: van onze door crack verwoeste vaders, tot HIV, tot de gebleekte huid van Michael Jackson’.
Het tegenovergestelde is het geval. De gewelddadige Amerikaanse geschiedenis heeft de zwarte identiteit niet vernietigd, maar juist geconstrueerd. Coates vertelt in zijn boek over zijn studentikoze zwarte nationalisme, zijn zoektocht naar een essentie, een verloren identiteit, ergens terug te vinden in de Afrikaanse geschiedenis:
This missing thing, this lost essence, explained the boys on the corner and “the babies having babies.” It explained everything, from our cracked-out fathers to HIV to the bleached skin of Michael Jackson. The missing thing was related to the plunder of our bodies, the fact that any claim to ourselves, to the hands that secured us, the spine that braced us, and the head that directed us, was contestable.
In het boek komt Coates langzaam tot de conclusie dat die verloren essentie, waarvan het ontbreken alle zwarte rampspoed zou verklaren, er simpelweg niet is. Er is geen oorspronkelijke of pure zwarte identiteit om op terug te vallen. Zijn pogingen om aan de universiteit een zwarte canon te vinden, een ‘militaire parade van zwarte kampioenen’, het zwarte evenbeeld van de ‘witte’ Westerse canon, lopen op niets uit. In plaats daarvan wordt hij geconfronteerd met een eindeloze intellectuele discussie tussen zwarte voorvaderen die soms dezelfde kant op marcheerden, maar vaak ook niet. Zijn zwarte leraren vragen hem wat hij nu eigenlijk bedoelt met het woord ‘zwart’, wat hij nu eigenlijk wil met zijn ‘trofeeënkast’ en zijn ‘gewapende geschiedenis’. Denkt hij soms dat zwarte mensen inherent goed zijn? Coates komt uiteindelijk tot een ontnuchterende conclusie:
There was nothing holy or particular in my skin; I was black because of history and heritage. There was no nobility in falling, in being bound, in living oppressed, and there was no inherent meaning in black blood. Black blood wasn’t black; black skin wasn’t even black.
Hier ook weer echo’s van Baldwin. In een verslag van een congres van zwarte schrijvers en kunstenaars in Parijs, in 1956, verkent Baldwin de problematiek van zwart essentialisme: de poging een eigen cultuur te omlijnen tegenover de Westerse cultuur. Het uiteenzetten van de onrechtvaardigheid van het kolonialisme, was niet genoeg om de slachtoffers van die onrechtvaardigheid te voorzien van een nieuw zelfbeeld, aldus het spijkerharde oordeel van Baldwin. Zwarte intellectuelen en hun ‘prometheaanse’ vermogen het koloniale systeem te bekritiseren, waren gevormd door datzelfde koloniale systeem. De zwarte identiteit is daarmee een inherent hybride gegeven. Een vergelijkbare gewaarwording ontstaat bij Coates, zij het geschetst in zeer donkere tinten. De andere kant van de munt is minder vaak verkend. Als de zwarte identiteit hybride is, dan is de witte Westerse identiteit dat eveneens. Aan dat besef – en bijbehorend zelfbeeld – ontbreekt het nogal eens.
De schrijver Saul Bellow vroeg eens ‘wie is de Tolstoy van de Zulu’s?’. Coates antwoord uiteindelijk vanuit een universalistische positie: ‘Tolstoy is de Tolstoy van de Zulu’s’.
Guus Valk hoeft het niet eens te zijn met Coates. Maar het is zijn taak om op zijn minst intellectueel integer te zijn en de argumenten van Coates te proberen te begrijpen. Maar dit alles is misschien te serieus voor de doeleinden van Valk. Zijn recensie contrasteert het ernstige pessimisme van Coates met de humoristische inslag van andere zwarte auteurs. Valk eindigt zijn recensie op betekenisvolle wijze met de (geciteerde) stelling ‘dat zelfspot veelzeggender is dan tegen iedereen schreeuwen.’
Wie de schreeuwers zijn, dat laat zich raden.
Beste schreeuwende zwarte mensen, Guus Valk wil graag wat meer zelfspot zien.
Merijn Oudenampsen is socioloog en politicoloog. Hij doet als promovendus onderzoek naar populisme en culturele studies bij de Universiteit van Tilburg. Dit stuk verscheen eerder op zijn blog en is in overleg met de auteur ook op Republiek Allochtonië geplaatst. Meer van Merijn Oudenampsen op Republiek Allochtonië hier
Lees ook de column van Harriet Duurvoort in de Volkskrant: In Nederlandse media ontbreekt het aan etnische diversiteit
Meer artikelen over racisme hier
Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook.
Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door een bijdrage over te maken op rekeningnummer NL12INGB0006026026 ten name van de stichting Allochtonenweblog te Amsterdam. Met een donatie van 5 euro zijn we al blij. Meer mag ook!
Meer over merijn oudenampsen, nrc, racisme.
Reacties
C.A. Doorson - 17/08/2015 12:22
Merijn Oudenampsen is socioloog en politicoloog, maar kan niet eens in het Nederlands het onderscheid tussen een Creool, een Afrikaan, een Mulat hetzij in Afrika, (Zuid en Noord) Amerika of Europa integreren in zijn blog. Wanneer hij schrijft over deze kwesties begrijp ik, en velen met mij, hem pas wanneer de mensen waaromtrent hij schrijft als zodanig aanduidt. Immers, als ik schrijf over de witten maar ik bedoel de Duitsers of de Polen of de Argentijnen, dan begrijpt u mijn pleidooi pas nadat ik dit onderscheid heb ik vermeld.
Capito?
Mvg.
Mw. C.A. Doorson.