Onderzoek: waarom hebben relatief veel jongeren een negatief beeld van moslims?

In achtergronden door Ewoud Butter op 01-07-2017 | 10:03

Door Ewoud Butter

Uit een groot onderzoek dat het Verwey-Jonker instituut in de zomer van 2015 op verzoek van minister Asscher naar oorzaken van antisemitisme publiceerde, bleek dat 12% van de Nederlandse moslimjongeren duidelijk negatieve gevoelens heeft over joden. Uit hetzelfde onderzoek bleek echter ook dat dat 40% van de autochtonen negatief denkt over Marokkanen en dat 30% van de autochtonen negatief denkt over moslims.

Minister Asscher kreeg hierop van verschillende kanten de vraag of deze cijfers geen aanleiding vormden om ook een onderzoek naar de achtergronden van moslimdiscriminatie te doen. In november 2015 liet Asscher weten hier wel voor te voelen. Gisteren werd het onderzoek naar triggerfactoren van moslimdiscriminatie van opnieuw het Verwey-Jonker instituut naar de Tweede Kamer gestuurd. In het kader van dit onderzoek werden ruim 3700 jongeren tussen de 12 en 23 jaar ondervraagd. Daarnaast fungeerden ruim 2000 volwassenen als referentie.
Hieronder een samenvatting van de resultaten en de reactie van Asscher.

Hieronder de resultaten, die grotendeels letterlijk zijn overgenomen uit de samenvatting van het rapport:

Ongeveer een derde van de jongens en een op de zeven  meisjes denken negatief over moslims.

  • Jongeren in hogere onderwijstypen (vwo, hbo en wo) denken positiever over moslims in Nederland dan jongeren in lagere onderwijstypen (vmbo en mbo).
  • Jongeren in minder stedelijke gebieden, waar niet-islamitische jongeren weinig of geen moslims tegenkomen, zijn gemiddeld iets minder positief over moslims dan jongeren in stedelijke gebieden.
  • Bij jongeren in niet-stedelijke gebieden wordt de beeldvorming over moslims daardoor minder bepaald door eigen ervaringen, en meer door (negatieve) berichtgeving over moslims in de media, dan bij jongeren uit stedelijke gebieden.
  • Jongeren die negatief denken over moslims denken niet altijd ook negatief over de religie. Want jongeren hebben meerdere associaties met het begrip ‘moslims’. Dit zijn niet alleen associaties op basis van religie, maar ook op basis van onder meer etniciteit (Turken, Marokkanen) en associaties op basis van vermeende kenmerken van specifieke subgroepen (meisjes, jongens, hangjongeren met een islamitische achtergrond, succesvolle moslims). Etniciteit, religie en associaties op basis van subgroepen zijn in de beeldvorming van jongeren over de bredere categorie ‘moslims’ vermengd.
  • Jongeren maken in hun oordeel over moslims in Nederland onderscheid naar verschillende subgroepen. Veel jongeren zien moslims kortom niet als een ongedifferentieerde ‘outgroup’.
  • Over islamitische meisjes, vrouwen en ouderen en over liberale en succesvolle moslims denken jongeren gemiddeld positiever dan over islamitische jongens, mannen, jongeren en strenggelovige moslims.
  • Jongeren die negatief denken over een bepaalde groep moslims, denken niet per se over alle subgroepen van moslims negatief (‘niet alle moslims over één kam scheren’). De subgroep van moslims waar jongeren primair aan denken, beïnvloedt hun oordeel over de bredere groep ‘moslims in Nederland’.
  • Aan welke subgroep van moslims jongeren primair denken wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder de eigen ervaringen met (groepen) moslims en berichtgeving over moslims in de media.
  • Naarmate niet-islamitische jongeren meer en vaker persoonlijke contacten met moslims hebben, denken zij positiever over moslims.
  • Jongeren zijn veelal positief over de contacten met moslims die ze kennen; ze hebben met hen veelal constructieve, bestendige (terugkerende) contacten. Maar tegelijkertijd zeggen veel jongeren dat contacten met moslims die zij niet persoonlijk kennen juist een belangrijke reden zijn om niet positief over moslims te denken. Dit zijn voornamelijk ‘vluchtige’ contacten in de openbare ruimte, zoals ervaringen met moslims op straat en bij het uitgaan.

Media

  • Jongeren met weinig contacten met moslims baseren hun oordeel over moslims vooral op berichtgeving in de media en op internet. Deze jongeren denken gemiddeld minder positief over moslims in Nederland dan jongeren die zeggen hun oordeel over moslims primair te baseren op eigen ervaringen.
  • Jongeren die ervaringen hebben met moslims, geven daarnaast aan dat berichtgeving in de media over moslims negatiever is dan hun eigen ervaringen met moslims.
  • Het belang van uitspraken over moslims van opiniemakers en politici voor beeldvorming over moslims is relatief groter voor jongeren die zelf weinig contacten hebben met moslims en die in niet-stedelijke gebieden wonen. 

Redenen volgens jongeren zelf om positief of negatief te denken over moslims in Nederland

  • Een veel genoemde reden om negatief te denken over moslims in Nederland, betreft het gedrag van hangjongeren met een islamitische achtergrond en de opvattingen die moslims (volgens deze jongeren) hebben over onderwerpen als homoseksualiteit en gelijke rechten voor vrouwen. Tevens denkt een aanzienlijk aantal van deze jongeren dat moslims een bedreiging zijn voor de Nederlandse cultuur.
  • Opmerkelijk is dat ook relatief veel jongeren die neutraal of positief denken over moslims zeggen zich zorgen te maken over de opvattingen van moslims over onze samenleving. Moslims worden sterker (ervaren) als culturele dreiging dan als economische dreiging
  • Een door veel jongeren genoemde ervaren dreiging betreft de mogelijkheid van terroristische aanslagen uit naam van de islam.
  • Een relatief beperkte groep vooral lageropgeleide jongeren ervaren dreigingen die passen binnen het denkkader van ‘samenzweringsdenken’. (Voorbeelden hiervan zijn ‘omdat ik denk dat moslims Nederland willen overheersen’ en ‘omdat ik denk dat moslims tegen christenen zijn’).
  • Naarmate jongeren meer belang hechten aan de Nederlandse identiteit, denken ze negatiever over moslims in Nederland. 


Triggers voor negatief gedrag

  • Een negatieve houding tegenover moslims in Nederland is een potentiële voorspeller van daadwerkelijk negatief gedrag tegenover moslims.
  • Volgens niet-islamitische jongeren is ‘schelden’ tegen moslims meestal het gevolg van, of een reactie op het gedrag van islamitische jongeren zelf, of het gebeurt vanwege een ruzie of con ict tussen een moslim en een niet-moslim.
  • Islamitische jongeren noemen daarentegen religieuze symbolen, religie, oproepen van politici en berichtgeving in de media vaker als aanleiding voor het schelden. Een rol speelt hier dat oorzaken voor een (scheld)incident door betrokkenen anders worden beleefd. 

"Stel je voor dat in Nederland een terroristische aanslag wordt gepleegd uit naam van de islam, tot welke actie(s) ben je bereid naar aanleiding van deze aanslag?’

Om meer zicht te krijgen op de mogelijke invloed van een (hypothetisch) incident als ‘trigger’ voor negatief gedrag is aan niet-islamitische jongeren gevraagd: ‘Stel je voor dat in Nederland een terroristische aanslag wordt gepleegd uit naam van de islam, tot welke actie(s) ben je bereid naar aanleiding van deze aanslag?’

  • Uit de antwoorden op deze vraag blijkt dat het aandeel jongeren in het onderzoek dat zegt bereid te zijn tot vergaande acties zoals het bedreigen of pesten van moslims, zeer gering is. Wel zijn veel jongeren bereid tot discussie met familie of vrienden. Sommige jongeren zijn ook bereid om een petitie te ondertekenen, actief deel te nemen aan discussies op internet, mee te lopen in een demonstratie, geld te geven voor acties en anderen te overtuigen om actie te ondernemen. Sommige jongeren zeggen bereid te zijn contact met moslims te vermijden of negatief te ‘praten’ over moslims op sociale media of internet.
  • Uit de resultaten blijkt tevens dat de overgrote meerderheid van de niet-islamitische jongeren (waaronder ook de jongeren die negatief of zeer negatief denken over ‘moslims in Nederland’) acties van anderen tegenover moslims afwijst.
  • Aan jongeren is ook gevraagd wat volgens hen andere jongeren tot zulke acties kan aanzetten. Zij noemen hier met name ‘oproepen op sociale media, internetfora en websites’. Ook ‘oproepen van politici of andere gezaghebbende personen’ en ‘discussies met vrienden’ worden relatief veel genoemd. 

Profiel van jongeren die bereid zijn tot negatieve acties of deze niet afwijzen

  • Jongeren die bereid zijn tot negatieve acties tegenover moslims (zoals ‘negatief praten op internet’ of ‘pesten van moslims’), of die negatieve acties van andere jongeren niet afwijzen, zijn veel vaker jongens dan meisjes, en veel vaker om jongeren uit het vmbo en mbo dan uit overige opleidingstypen.
  • Deze jongeren ervaren relatief vaak ‘dreiging’ door moslims (zoals: ‘moslims zijn een bedreiging voor de Nederlandse cultuur’, ‘moslims zijn een bedreiging voor de Nederlandse economie’ en ‘moslims willen Nederland overheersen’).
  • Het betreft jongeren met 2 verschillende profielen.
    Er is een groep jongeren die veel vooral oppervlakkige contacten hebben met moslims. Ze zitten vaak op een school of wonen in een buurt waar de meerderheid van de mensen moslim is, en komen daar vaak moslims tegen (op school, in de buurt of tijdens het uitgaan). Meestal kennen deze jongeren ook moslims persoonlijk, maar ontlopen ze persoonlijke contacten met moslims. De contacten die deze groep jongeren hee met moslims die ze niet persoonlijk kennen, ervaren ze vaak als negatief en het ontbreekt hun verder aan positieve ervaringen met moslims die ze wel persoonlijk kennen.
    Het tweede profiel betreft jongeren die juist zelden of nooit moslims tegenkomen in hun omgeving en hun beeld- vorming over moslims primair baseren op berichtgeving in de media en op internet. Dit zijn vaak jongeren uit een niet-stedelijke woonomgeving. 

Uit de enquête onder de volwassen blijkt dat factoren die een rol spelen in de oordelen over moslims en moslimdiscriminatie bij volwassenen in grote mate dezelfde zijn als bij jongeren.

Specifieke factoren voor moslimdiscriminatie 

In vergelijking met andere vormen van discriminatie onderscheidt moslimdiscriminatie zich door een aantal specifieke (trigger)factoren, zoals: 

  • de negatieve berichtgeving over moslims in de media en als negatief ervaren ‘oppervlakkige’ contacten.
  • Tevens ervaren sommige jongeren en volwassenen een culturele en/of veiligheidsdreiging door de aanwezigheid van moslims in Nederland.
  • Gepercipieerde sociaal-culturele tegenstellingen zijn bij moslimdiscriminatie een belangrijker factor dan bij veel andere vormen van discriminatie.
  • De aanslagen die uit naam van de islam worden gepleegd, betreffen een unieke (trigger)factor. 

Het gehele rapport 'Oorzaken en triggerfactoren moslimdiscriminatie in Nederland' is te lezen op de website van het Verwey jonker instituut

Reactie van minister Asscher

In de brief aan de Tweede Kamer waarin het rapport wordt aangeboden schrijft demissionair minister Asscher onder andere:

Ik vind het zeer zorgwekkend dat er een aanzienlijke groep jongeren is die een negatief beeld heeft over moslims in Nederland. Van de ondervraagde jongeren denkt 30% van de jongens en 15% van de meisjes negatief over moslims in Nederland. Ik ben zeer verontrust over de sterke rol die vooroordelen hierin spelen. Het knaagt aan het zelfvertrouwen van mensen, als je elke keer weer op negatieve wijze wordt behandeld op basis van vooroordelen die bestaan over de gemeenschap waar je uit voortkomt. Ik vind het onacceptabel dat binnen de ondervraagde groep sommige jongeren het bedreigen en uitschelden van moslims, en zelfs geweld tegen deze groep – in het geval van een terroristische aanslag in Nederland uit naam van de Islam – goedkeuren. Ieder mens heeft recht op een behandeling als individu. We moeten voorkomen dat mensen en groepen worden afgezet tegen de acties van anderen.

Volgens Asscher biedt het rapport aanknopingspunten voor nadere activiteiten om moslimdiscriminatie tegen te gaanm in aanvulling op de al lopende activiteiten vanuit het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie. Hij verwijst onder andere naar de ‘Handreiking Veilige Moskee’ over het voorkomen van en het omgaan met concrete spanningen en vijandige acties gericht tegen moskeeën. Daarnaast wordt door het kabinet ingezet op het verhogen van de meldingsbereidheid en versterking van de lokale samenwerking wanneer het gaat om moslimdiscriminatie. In dat kader worden regionale bijeenkomsten georganiseerd met vertegenwoordigers van lokale moslimgemeenschappen, gemeenten, politie en antidiscriminatie voorzieningen (ADV’s). 

Zie ook:


Ewoud Butter is zelfstandig onderzoeker en hoofdredacteur van Republiek Allochtonië. Meer van Ewoud op zijn blog of hier op Republiek Allochtonië

 

Over moslimhaat op Republiek Allochtonië
Republiek Allochtonië besteedt aandacht aan alle vormen van discriminatie, met speciale aandacht voor antisemitisme en moslimhaat. Wij geven in onze eigen teksten meestal de voorkeur aan de term moslimhaat boven de term islamofobie. Meer over de terminologie op polderislam of lees Moslimdiscriminatie registreren of islamofobie?

Meer over moslimhaat/islamofobie op dit blog hier.

Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook.  Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door ons te steunen.

 

 

 


Meer over ewoud butter, islamofobie, moslimdiscriminatie, moslimhaat, onderzoek.

Delen: