Intercultureel spelen, trouwen en opvoeden

In achtergronden door Ewoud Butter op 05-09-2011 | 09:15

Ruim een week geleden berichtte de Volkskrant dat 43 procent van de autochtone ouders het erg vindt wanneer dochterlief zou thuiskomen met een allochtoon vriendje. 38 procent heeft er moeite mee als een zoon kiest voor een allochtone vriendin. Een meerderheid van de autochtone ouders accepteert dus een allochtone partner voor zijn/haar kind. Hoger opgeleide ouders hebben daar minder problemen mee dan laag opgeleide ouders. De Volkskrant schreef het artikel naar aanleiding een onderzoek dat was uitgevoerd door het tijdschrift J/M.

Het bericht leidde tot heftige discussies en opgewonden columns, onder andere van Elseviercolumnist Paul Lieben die schreef: "Toch - of voor de zoveelste keer - wordt een veel interessanter vraag in dit onderzoek niet gesteld. Dat is de regel in Nederlandse onderzoeken; we vragen alleen naar de politiek-correcte, bekende weg. Dus wel vragen die autochtonen eventueel in een minder goed daglicht stellen, maar niet het omgekeerde. De veel interessantere vraag, ook vanuit het oogpunt van integratie, is wat mij betreft: ‘Hoeveel procent van de allochtonen wil een autochtone, Nederlandse schoonzoon?"

Klopt de bewering van Lieben? Republiek Allochtonie las het hele artikel in J/M. Hieronder de belangrijkste resultaten van het onderzoek en vergelijkingen met ander, eerder onderzoek.

Het J/M multicultureel onderzoek werd uitgevoerd door RM Interactive. In totaal vulden 588 mensen een online enquete in met een gemiddelde leeftijd van 42 jaar, waaronder 53% vrouw en 47% man.

Hieronder de belangrijkste resultaten, die uit het artikel van Anne Elzinga in het tijdschrift J/M zijn gehaald :

  • 80% van de autochtone ouders onderschrijft het belang van een multiculturele opvoeding. 77% van de ouders meent dat Nederland in de  toekomst meer heeft aan kinderen die geleerd hebben om met meerdere culturen om te gaan, dan als ze binnen één cultuur zijn opgegroeid.
  • 1 op de 12 ouders, vooral de hoog opgeleide, besteedt bij de opvoeding aandacht aan de eisen die een gemengde samenleving aan de kinderen stelt; de rest doet da een beetje (47%) of niet (45%).
  • Meedoen aan het Suikerfeest is voor tweederde van de ouders geen bezwaar. 
  • Ouders vinden het erg als hun kind discrimineert (90%) of straattaal (83%) spreekt. 
  • Een docente met een hoofddoekje wordt vaker wel (55%) dan niet (45%) geaccepteerd. 
  • Een kleine meerderheid van de ouders (57%) maakt zich zorgen over de toekomst van hun witte kind in een gekleurde maatschappij, vanwege de verharding (39%), opkomend fundamentalisme (35%), en een vermindering van tolerantie (27%). 
  • Tweederde van de ouders vinden dat jongens negatief beinvloed worden door negatieve beelden over de positie van vrouwen in een islamitische culuur
  • In 14-16% van de autochtone gezinnen is een kind op straat lastig gevallen, bedreigd, beroofd of gemolesteerd door allochtone jongeren
  • 71% van de ouders heeft er begrip voor dat hun kind op straat groepjes allochtone jongeren mijdt, 62% heeft begrip voor minder tolerantie ten opzichte van sommige groepen en 45% is het eens met de stelling dat bepaald gedrag van andere kinderen bij het eigen kind tot racistisch gedrag kan leiden
  • 78% van de autochtone ouders verwacht niets te kunnen leren van de opvoedwaarden en normen van Turkse en Marokkaanse ouders.
  • De meeste ouders zien hun kind het liefste opgroeien in een (overwegend) witte buurt (80%); ze zouden verhuizen wanneer er veel allochtonen in de buurt komen; ook zit de meerderheid van de kinderen op een witte school (76%). 
  • Ouders geven het multiculturele gehalte van hun opvoeding niet meer dan een 5,5. Ze willen wel, maar weten niet goed hoe.
  • 78% van de ouders komt regelmatig in contact met mensen uit een andere cultuur, vooral in de buurt (59%), op het werk (55%) of op de school van de kinderen (43%)
  • zelfs in de kleine dorpen komt 76% van de kinderen wel eens in aanraking met allochtone kinderen
  • Toch wordt maar in 14% van de huishoudens vaak interetnisch gespeeld, in 30% van de huishoudens gebeurt dit vaak; toch zijn het volgens de meeste ouders meestal oppervlakkige of praktische contacten
  • 1 op de 10 Nederlandse gezinnen leeft in een mono-culturele cocon: zij komen nooit mensen met een andere etnische achtergrond tegen.

Allochtone ouders
In tegenstelling tot wat in de pers werd vermeld, zijn voor het onderzoek aanvankelijk ook allochtone ouders benaderd. Het aantal respondenten (25) was echter te laag om representatief te zijn. Van deze 25 ouders wil 60% het liefst in een witte buurt wonen en kiest 51% het liefst voor een (grotendeels) witte school, 75% heeft geen moeite met een autochtone dochter, 83% heeft geen moeite met een autochtone zoon, tot slot hebben de meeste allochtone kinderen hebben vooral allochtone vriendjes.

In J/M geven Trees Pels en Zeki Arslan kort commentaar. Volgens Pels (Verwey Jonker instituut en bijzonder hoogleraar Opvoeden in de multi-etnische stad aan de Vrije Universiteit) is het een menselijke behoefte om bij voorkeur om te gaan met mensen die op je lijken. Dat is veilig en voorspelbaar. De ontmoeting met andere groepen vindt wel op school en bij het sporten plaats, maar in onze vrije tijd trekken we ons terug in onze eigen gelederen. Voor allochtonen geldt hetzelfde als voor autochtonen, hoewel de eerste groep volgens Pels wel meer toenadering zoekt. Volgens Zeki Arslan (Forum) is er afstand tussen bevolkingsgroepen dooe een verschil in historie, cultuur en religie. Die afstand zal volgens hem nog wel even blijven.

Martijn de Koning

Antropoloog Martijn de Koning geeft op zijn blog het volgende (historische en antropologische) commentaar op de resultaten: 

"Op zich is de uitkomst dat ouders bepaalde voorkeuren hebben natuurlijk niet zo bijzonder. Opvattingen over huwelijken en het belang van vrije keuze daarin, zijn voortdurend aan verandering onderhevig; er bestaat niet één universeel huwelijksideaal. Het vooral westerse idee dat een huwelijk gesloten moet worden op basis van liefde tussen twee personen is vooral opgekomen in de achttiende eeuw en vond haar hoogtepunt in de jaren vijftig. Daarvoor was het huwelijk vooral een aangelegenheid tussen families en diende dan ook te voorzien in de sociale en economische behoeften van de betrokken families. Sinds de jaren vijftig is er met betrekking tot relaties veel veranderd maar het idee dat partnerkeuze gebaseerd moet zijn op liefde is gebleven. De belangrijkste veranderingen zijn het idee dat liefde buiten het huwelijk ook mogelijk wordt geacht en wordt erkend. De vraag is opgekomen of mensen van hetzelfde geslacht met elkaar kunnen trouwen. In het huidige westerse model dient het huwelijk tal van sociale, psychologische en seksuele behoeften van individuen te vervullen en vrij te zijn van dwang,geweld en ongelijkheid.

Ouders zouden zich dus eigenlijk daarin afzijdig moeten houden, maar dat gebeurt natuurlijk niet. Paradoxaal genoeg is het de nadruk op vrije keuze, afwezigheid van dwang waarschijnlijk een reden van de ouders om hun voorkeur, zeker met betrekking tot dochters uit te spreken. Dat in Nederland partnerkeuze wordt opgevat als een proces van vrije keuze op basis van liefde tussen twee individuen, laat niet onverlet dat het in de praktijk eerder gaat om het resultaat van een complex proces dat bestaat uit een samenspel van individuele voorkeuren en omgevingsfactoren. We zijn ons hier niet altijd van bewust. Meestal kiest men een partner die op één of meerdere kenmerken sterk overeenkomt met de eigen kenmerken; dit noemen we homogamie.

In Nederland heeft er een verschuiving plaatsgevonden van herkomsthomogamie naar opleidingshomogamie en in mindere mate ook naar leefstijlhomogamie. En veel ouders vrezen natuurlijk dat de leefstijl van allochtone Nederlanders en autochtone Nederlanders teveel van elkaar verschilt en dat, gezien het stereotype van de onderdrukte allochtone Nederlandse vrouw, vooral een dochter daar de dupe van zou worden. En dan komen herkomstfactoren toch nog opeens terug in de voorkeuren die ouders hebben. Dat daarbij vrouwen een centrale plek innemen in de vooroordelen, stereotypen en voorkeuren is evenmin verwonderlijk. Het gedrag en het lichaam van vrouwen vormen belangrijke symbolische grenzen tussen de ‘eigen’ etnische groep en buitenstaanders. De positie van de vrouw heeft te maken met de integriteit van de eigen groep zoals men die ziet en die gebaseerd zou zijn (in dit geval) op seksuele vrijheden, vrije partnerkeuze en gelijkwaardigheid, waarbij bij een huwelijk met een allochtone Nederlandse man de vrouw vrijheden zou verliezen en een ondergeschikte positie zou innemen."

Ander onderzoek

Martijn de Koning verwijst Elseviercolumnist Lieben naar het rapport Partnerkeuze onder groepen Amsterdammers van Bartels en Storms en naar de stukken in de literatuurlijst voor een overzicht van het onderzoek dat op dit terrein is gedaan.

Ook verwijst De Koning naar ander onderzoek, bijvoorbeeld dat van Demos uit 2008 waaruit blijkt dat onder Turkse mannen in 2006 10% met een autochtone partner was getrouwd, Turkse Nederlandse vrouwen 9%, onder Marokkaans-Nederlandse mannen 11% en onder Marokkaans-Nederlandse vrouwen 9%. (Zie hierhier en hier voor CBS cijfers.) Daarbij is volgens De Koning een lichte stijging te zien bij de mannen en een lichte daling bij de vrouwen.

Tegelijkertijd lijkt (althans onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders) de keuze voor een andere allochtone Nederlander (buiten de ‘eigen’ etnische groep) te groeien (meestal waarschijnlijk wel op voorwaarde dat die ander dan moslim is). 

Links:

samenvattend artikel op de website van J/M; het hele artikel staat in het tijdschrift, nu nog te koop in de kiosk
artikel in de Volkskrant
column van Paul Lieben
blog van Martijn de Koning

Meer onderoek in de databank onderzoek integratie

 


Meer over anne elzinga, ewoud butter, huwelijk, interetnisch, j/m, martijn de koning, onderzoek, opvoeden, partnerkeuze, paul lieben.

Delen: