Aanpak haatpredikers: noodzaak of een grens voorbij?

In opinie door Roemer van Oordt op 25-05-2016 | 19:19

Door: Roemer van Oordt

Afgelopen week nam de Tweede Kamer twee moties aan in het kader van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. Beide moties hebben betrekking op het weren van zogenaamde ’haatpredikers’. Hiermee wordt serieus voortgeborduurd op een politieke lijn die na de moord op Theo van Gogh is ingezet en sinds de discussie over uitreizigers is geïntensiveerd. Is dat een noodzakelijke politieke keuze of vooral een schending van de vrijheid van meningsuiting, van organisatie en van religie?

De indieners van de moties verzoeken het kabinet een lijst van Europese ‘haatpredikers’ aan te leggen en willen organisaties en instellingen die hen een podium bieden kunnen sanctioneren. Wat er precies onder ‘haatpredikers’ wordt verstaan blijft vaag. De term blijkt inmiddels helaas zo ingeburgerd dat de discussie erover - anders dan bij bijvoorbeeld islamofobie - volledig op de achtergrond is geraakt. In de praktijk richten de politieke pijlen zich in ieder geval op imams. Er wordt nergens gerefereerd aan voorgangers van andere religies die het bijvoorbeeld niet zo nauw nemen met de rechten van homo’s, vrouwen en (religieuze) minderheden of aan het snel toenemende aantal nationaal-populistische en extreemrechtse sprekers met een haatzaaiend, islamofoob dan wel antisemitisch discours. Termen als ‘haatpoliticus’, ‘haatpriester’ of ‘haatrabbi’ hoor of lees je zelden of nooit. Zelfs tegen de achtergrond van recente internationale ontwikkelingen en incidenten, geeft dit voeding aan een vooral onder moslimjongeren groeiend sentiment dat er in Nederland bij de bescherming van burgerrechten met twee maten wordt gemeten. Het wantrouwen neemt toe.

Vrijheid van meningsuiting
Hoogleraren Recht Jan Brouwer en Jon Schilder stellen in het NRC van 17 mei dat alleen al de stemming over een Kamermotie die ‘haatimams’ op voorhand wil bestraffen een aanslag op de vrijheid van meningsuiting is. Zij zien dit als een breuk met de kerngedachte in het grondwettelijk verankerde vrije meningsuitingsartikel en het censuurverbod: ‘niemand heeft voorafgaand verlof nodig voor het openbaren van gedachten en gevoelens’.

Zelfs als bijna zeker is dat iemand een strafbare mening gaat verkondigen, zou preventief ingrijpen in hun optiek niet aan de orde mogen zijn. De politie kan onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie namelijk altijd ingrijpen als sprekers opvattingen verkondigen die de wetgever strafbaar heeft gesteld. Als het nodig is, kunnen onmiddellijk strafvorderlijke maatregelen worden ingezet. De spreker in kwestie kan zelfs het woord worden ontnomen. Volgens de Brouwer en Schilder staat de overheid dus zeker niet met lege handen bij haatzaaierij, maar kan alleen repressief en niet preventief worden ingegrepen.

Een van de initiatiefnemers van de motie, Kamerlid Roelof Bisschop van de SGP maakte tijdens een discussie met Brouwer in het radioprogramma ‘Dit is de Dag’ rap duidelijk dat het hem inderdaad uitsluitend om imams gaat. De boodschap van de ‘haatimams’ kan volgens hem een lont in het kruidvat zijn en de veiligheid in ons land ernstig in gevaar brengen. De moties maken, zo zegt Bisschop, onderdeel uit van een breed pakket aan preventieve en repressieve maatregelen om de ‘oproep tot geweld en radicalisme en voor de jihad’ zoveel mogelijk te frustreren. Daar zijn volgens de Tweede Kamer onorthodoxe middelen bij nodig en volstaat niet alleen een politiek en maatschappelijk debat. Brouwer waarschuwt er op zijn beurt voor dat organisaties nu zelf van te voren moeten gaan bepalen of het gedachtengoed van een spreker die wordt uitgenodigd de grens overgaat en daarmee feitelijk op de stoel van de rechter gaan zitten.

Idee versus praktijk
Het debat in de media en de politieke arena vindt trouwens bijna altijd plaats vóórdat de imam in kwestie naar Nederland komt en gaat dus zelden over wat hij hier zegt. Als na veel ophef en mediageknetter wordt geconstateerd dat het met zijn jargon best meevalt of uitspraken volstrekt gedateerd zijn, is de aandacht voor de boodschap van de imam doorgaans verdwenen. Dat is vooral jammer als zijn discours zich richt tegen ISIS/Daesh of moslims oproept zelf verantwoordelijkheid te nemen; een geluid dat ook uit salafistische hoek regelmatig wordt geuit.

Daarmee is niet gezegd dat opruiende, tot verdeeldheid of zelf geweld oproepende islamitische voorgangers in Nederland nooit een podium krijgen of dat daar niet tegen moet worden opgetreden. Antropoloog Martijn de Koning spreekt overigens van uitzonderingen. Hij stelt dat het veel vaker gaat om (ultra)conservatieve imams, die hun toehoorders strikte interpretaties van islamitische regels meegeven en daarbij weinig of geen oog hebben voor de manier waarop moslims in een niet-islamitische context kunnen praktiseren.

Dat op dat vlak ook bij imams in Nederland nog een hoop werk aan de winkel is wordt door een forse meerderheid van moslims in Nederland erkend. Vanuit de diverse gemeenschappen - zeker door de latere generaties - wordt gepleit voor een imamopleiding in Nederland of in ieder geval een variant waarbij veel aandacht is voor de Nederlandse taal en context. Maar die discussie heeft niets van doen met het overtreden van grenzen of het plegen van strafbare feiten.

Aanvullend probleem is dat in het debat het onderscheid tussen een doorsnee voorganger en een extremistische spreker steeds meer vervaagd omdat een breed scala aan (veelal) conservatieve en othodoxe opvattingen over een kam wordt geschoren. Het gevaar hiervan is dat islamitische orthodoxie (waaronder het salafisme) per definitie als bedreiging van onze samenleving wordt beschouwd en het vervolgens voor sommige invloedrijke politici nog maar een kleine stap blijkt om met groeiende bijval de islam en moslims als groep concequent weg te zetten.

Brief aan moskeekoepels
Er zijn meer recente ontwikkelingen die raken aan dit dossier. Moskeebestuurders ontviingen in april een brief van minister Lodewijk Asscher van SZW over de ‘tewerkstellingsvergunningen voor buitenlandse sprekers’ (lees imams).

Opiniemaker Nourdin Wilderman wakkerde naar aanleiding van deze brief een discussie aan met een veel bekeken vlog. Daarin schetst hij een beeld van een islamitische gemeenschap in Nederland die een schaakspel speelt met de overheid over de rechten van moslims, in dit geval over wie er mag prediken in Nederland. Zwarte lijsten en het intrekken van visums (inperking) worden gepareerd met livestreams of het niet naar buiten brengen van wie je uitnodigt (bescherming).



Verrast was ik over Wildermans’ verbaasde reactie op de inhoud van de brief. Het gaat daarbij, zoals ook het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) in een persbericht stelt, namelijk om bekende wetgeving voor ‘religieuze bedienaren’, waaraan de koepels en moskeebestuurders zich al jaren moeten houden als ze imams voor de Ramadan of voor een langere periode naar Nederland uitnodigen. Daarbij blijft toetsing op religieuze kennis beperkt tot het overleggen van diploma’s of getuigschriften. Aangezien koepels zoals de Unie van Marokkaanse Moslimorganisaties (UMMON) al jarenlang als intermediair en zaakwaarnemer optreden, blijken de afzonderlijke moskeeën hier niet (volledig) van op de hoogte. Dat geldt zeker voor moskeeën die geen aansluiting hebben gezocht bij een koepel.

Ook de sancties (in eerste instantie geldboetes) zijn al jaren van kracht. Het CMO geeft aan tot op heden geen onoverkomelijke problemen te hebben gehad met het UWV of de IND. Nieuw is volgens het (persbericht van het) CMO wel dat de tewerkstellingseis ook geldt voor gastimams die kort overkomen voor een al dan niet éénmalige dienst of preek. Daar voorziet het CMO tal van problemen bij de handhaving.

Driss El Boujoufi van de UMMON geeft in een gesprek met Republiek Allochtonië aan onder bepaalde voorwaarden ook hier geen problemen mee te hebben. Boujoufi: ‘Waarom daar gewoon vooraf geen melding van doen? Het is belangrijk dat we weten met wie we te maken hebben. De diversiteit van imams die van buiten komt en ook binnen Europa rondreist en lezingen en preken verzorgt is groot. Er zijn structuren die daar goed zicht op hebben, maar dat geldt zeker niet over de hele linie. Moskeeën zijn per slot van rekening openbare ruimtes, die voor iedereen toegankelijk zijn. In het verleden is het al vaker onbedoeld misgegaan. De bevoegde autoriteiten kunnen de persoon in kwestie snel nachecken. Mocht er verder niets aan de hand zijn dan is er ook geen reden om de hele procedure te doorlopen.’

Boujoufi benadrukt het belang van een religieus tegengeluid in de strijd tegen gewelddadig extremisme: ‘Dat geluid kan alleen komen vanuit de gemeenschappen zelf en worden gevoed door geleerden die zij daar bij nodig hebben. Wat mij betreft wordt aan dat geluid vormgegeven door gewenste imams die staan voor eenheid, niet door ongewenste imams die verdeeldheid zaaien. Daarbij is controle noodzakelijk’.

Noodzaak of een grens voorbij?
Bij de bestuurlijke maatregelen die worden genomen om terrorisme te voorkomen of te bestrijden zitten vaak verregaande ingrepen in vrijheden - waaronder die van meningsuiting, religie en organisatie - van (groepen) burgers. De vraag die voortdurend speelt is of daarmee geen grenzen worden overschreden. Daarbij is bijvoorbeeld relevant of de maatregelen proportioneel zijn en geen ongelijkheid veroorzaken.

Veel argumenten zijn aan te dragen om bij de moties die het weren van zogenaamde ‘haatpredikers’ tot doel hebben te concluderen dat die grenzen op z’n minst worden opgezocht of zelfs met voeten worden getreden. Ik noem er een aantal. Rechtsgeleerden zien een breuk met het censuurverbod, bij preventief optreden is de scheiding van kerk en de vrijheid van religie in het geding, er is geen heldere definiëring, weinig zicht op de omvang en dus op de proportionaliteit en de maatregelen zijn - de (tenenkrommende) terminologie ten spijt - uitsluitend gericht op (‘haat’)imams en geven daarmee voeding aan steeds breder levende gevoelens van selectieve behandeling en wantrouwen.

Belangrijkste tegenargument is -  net als bij andere ingrepen - de grote, negatieve sociaal-maatschappelijke impact van de boodschap van opruiende of haatzaaiend prekende imams. Vooral de potentiële effecten op en gevolgen voor moslimjongeren en de samenleving als geheel wegen daarbij zwaar mee. Daar komt de wens van een deel van de (georganiseerde) moslimgemeenschappen bij om in samenwerking met de overheid, maar ieder vanuit eigen verantwoordelijk- en mogelijkheden, maatschappelijk en religieus tegengeluid en perspectief te bieden.

Roemer van Oordt is politicoloog, doet (actie)onderzoek naar processen van uitsluiting en radicalisering en is redacteur van Republiek Allochtonië en Polderislam.nl. 


Meer over 'haatpredikers':hier en over 'haatimams': hier


Volg Republiek Allochtonië op twitter of like ons op facebook

Waardeert u ons vrijwilligerswerk? U kunt het laten blijken door een bijdrage over te maken op rekeningnummer NL12INGB0006026026 ten name van de stichting Allochtonenweblog te Amsterdam. Met een donatie van 5 euro zijn we al blij. Meer mag ook!



 


Meer over 'haatimams', 'haatpredikers', driss boujoufi, gewelddadig extremsime, ind, jihadisme, lodewijk asscher, martijn de koning, moties, nourdeen wilderman, roemer van oordt, terrorisme, uwv, vrijheid van meningsuiting.

Delen: